73

427 31 2
                                    

~•~ BERTEMOE ~•~

Iets in haar wist wel dat ze als een rat in de val trapte, dat ze het hol van de leeuw betrad, dat ze dat meer vol dodelijke piranha's in sprong, dat ze niet door het vuur zou gaan maar er in zou blijven steken en opgaan in rook, dat ze hier niet welkom was, hier niet moest zijn, hier beter niet kon zijn, en toch reed ze die stille ochtend door de poorten van paleis Legumino.

De wereld leek heel normaal. De fonteinen sprankelden, de heggen en struiken ritselden zachtjes, de grind onder de hoeven van haar paard knerpte en overal hingen losse herinnering: het pad dat ze die nacht met Nova had bewandeld na het feest, de fontein waar ze bij gezeten had toen de Vitum haar had willen spreken, de jurken van de dienstmeisjes die zij in de zomer nog gedragen had. Alles kwam bij haar terug. De Vitum, Lavabo, Nova, de wereld die toen nog zo zwaar boven haar hoofd had gehangen en nu opeens aan haar voeten lag.

Ze zag hem al staan vanaf een afstand en zou liegen als ze zou zeggen dat haar hart niet angstig begon te spartelen. Ze zag zijn kroon, zijn donkere, stekende ogen, die kleine grijns rond zijn mondhoeken en die blik als die van zijn zoon: met die kleine sprankeling van verwrongen haat.

Slechts zijn personeel stond bij hem. Zijn gezin was er niet.

Kissa steeg als eerst af. Iedereen om haar heen was een beetje stil. De raad sprak niet, de leerlingen niet. Zij wilde wel spreken, maar bleef daar staan, bij haar paard, tegenover hem.

Iedereen steeg zwijgend af. Er kwetterden wat vogels. Het gekletter van de fonteinen klonk vrolijk verder. De zon wierp zijn stralen tegen haar huid, zijn huid, zijn ogen, zijn diepzwarte haar.

'Tijdje geleden.' Sprak hij kalm.

Kissa zei niets.

Hij wenkte naar zijn personeel. Kissa wilde niet laten zien dat ze statisch geladen was vol angst en bleef daarom stijf staan toen het personeel hun paarden weg nam. Iets in haar voelde zich onwillekeurig onzeker toen dat gebeurde; vluchten kon al niet meer.

Vitum Legumino stak zijn hand naar haar uit.

Kissa keek naar zijn hand, toen naar zijn ogen. Ze wist niet wat het gebaar betekende, maar verzamelde haar dapperheid en schudde zijn hand.

'Geleficiteerd.' Zei hij, waarna hij zich naar voren boog - haast alsof hij tegen een kind sprak, alsof hij hun hoogteverschil extra wilde benadrukken. 'Maar ik ben er nog niet uit over hoe ik je moet noemen. Vitum Kissa? Vitum zonder achternaam?'

'Maakt me niet uit.' Zei ze, zonder een spier te vertrekken. Ze glimlachte nep. 'Alles wat je wil.'

Kissa zag dat zijn ogen begonnen te fonkelen toen ze hem met "je" aansprak. Hij kneep zijn ogen lichtjes samen, liet haar hand los.

'Goed.' Zei hij. 'Welkom. Je weet de weg vast nog wel.'

In de zomer had Kissa nog op die plaats gestaan waar ze even later stond. Toen op haar knieën, nu met beide voeten op de grond, toen in tranen, nu zonder emotie, toen bibberend, nu standvastig, toen bang voor de wereld, nu nog banger voor de wereld.

Gewoon op een heel andere manier.

Ze stond in de balzaal. Vitum Legumino zeeg op zijn troon neer.

Voor haar stonden de drie belangrijkste Vitums van het land. Vitum Legimino zat in het midden, Vitum Encalyptus stond aan zijn linkerzijde en Vitum van Chara aan zijn rechterzijde.

Om haar heen stonden de belangrijkste mensen van het land: raadsleden van Vitums, familieleden van Vitums, officiers, kapiteins. Kissa kon niet anders dan dat ene figuur opmerken dat op de voorste rij stond. Iedereen was veranderd, maar Lavabo vrijwel helemaal niet.

PerimusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu