Hoofdstuk 31

84 1 0
                                    

Fleur

Waar in de wereld is Yasmine? Ik heb net een half uur verspilt naar het zoeken van mijn vriendin die ik nu meer dan ooit nodig heb, maar ze is nergens te vinden. Voor de zoveelste keer neem ik mijn telefoon uit mijn broekzak en kijk of ze me gestuurd of gebeld heeft. Verdomme, ze heeft me vijf minuten geleden gebeld. Het ziet er raar uit: er staat een icoon naast haar naam die er normaal gezien nooit staat. Het doet me denken aan één of ander noodicoon, er staat een rood sterretje. Snel bel ik haar terug, met schrik dat mijn vriendin in de problemen zit. Mijn hart slaat in mijn keel als ik na twee tellen meteen haar voicemail hoor. Fuck man, ik heb hier een slecht gevoel bij. Ik haast me terug naar de kamer van Chanel om eerst en vooral te gaan zien hoe het met haar gaat - of ze al wakker is - en om hen te vertellen dat ik hopeloos opzoek ben naar mijn vriendin die nergens te bevinden is. Zou ik de politie bellen? Nee, ik heb al genoeg rotzooi met de politie gehad. Ik ben er zeker van dat ze nog zouden denken dat ik erachter zit. 

'Overdrijf je niet? Het kan toch ook zijn dat ze je per ongeluk gebeld heeft? Ik zou me er niet te veel druk om maken.' Ik zie dat Tristan ook bezorgd is, maar niet bezorgd genoeg om me te geloven. Ik wéét in al mijn vezels dat er iets aan de hand is, dat voel ik. 

'Verdomme, ik weet dat Chanel nog altijd niet wakker geworden is, maar ik wil graag voorkomen dat mijn vriendin ook in coma komt te liggen.' Zeg ik terug. Ik wil niet vertrekken, ik wil het moment dat ze wakker wordt niet missen. Ze zou het me nooit vergeven. Nee, dat is niet waar. Ik zou het mezelf nooit vergeven, maar dat is nog veel erger. Ik weet dat zij vergevingsgezind is dus ze zou me na een paar weken vergeven, maar ik ben te koppig om mijzelf te kunnen vergeven. Maar verdomme, als Yasmine iets overkomt, dan ga ik het me zeker nooit kunnen vergeven. Zij heeft me naar het ziekenhuis gebracht, dat was helemaal niet nodig - ik had zelf even goed naar het ziekenhuis kunnen rijden -, dus als er haar iets overkomt is het volkomen mijn fout en haar ouders zouden dat feit niet ontkennen. 

'Oké, ga maar. Ik bel je wel als Chanel wakker wordt.' Ik bedank Kirsten die me met een glimlach aanstaart en loop zo snel mogelijk het ziekenhuis uit. Waar de hell zou ze kunnen zitten? Denk, Fleur, denk verdomme. Ik kan me voorstellen dat Yasmine niet de hele tijd wou wachten - dat zou ik alleszins niet doen - dus dat wilt zeggen dat ze ergens naartoe gegaan is. Is er hier ergens een restaurant? Een tent? Een terras? Een café? Een café! Ik herinner me op de weg naar het ziekenhuis een café, het heette Den Bas en ik weet nog dat het niet ver van hier was. Opnieuw neem ik mijn telefoon om Google Maps in te schakelen en zie dat het maar vijf minuten wandelen is van hier. Lopend geraak ik er binnen drie minuten... Dus zet ik het op een rennen zodat ik zo snel mogelijk kan zien waar verdomme mijn vriendin aan het rondhangen is. Ik zweer het, als ik haar dronken aantref... Maar dan zou ze me geen noodoproep sturen. Ik weet niet hoe en waar ik haar zal aantreffen, en dat idee maakt mij afschuwelijk bang. Wat als er echt iets gebeurd is? Verdomme, als er iemand met zijn poten aan haar lijf zit zweer ik dat ik ervoor zorg dat hij nooit meer zijn handen voor wat dan ook kan gebruiken. Ik voel mijn bloed koken - waarschijnlijk ook door het feit dat Chanels moeder na zoveel jaren haar gezicht nog durft te tonen -, maar probeer rustig te worden. Als ik opgefokt overal rondloop en mensen afschrik raak ik geen stap verder.

Terwijl ik het zweet van mijn voorhoofd veeg stap ik het muffe café binnen. Wat zou Yasmine hier te zoeken hebben? Ze drinkt niet eens. Of zou ze nu wel gedronken hebben? Voor iemand om hulp te vragen stap ik het café rond opzoek naar het mooiste gezicht, maar helaas, die is nergens te vinden. Ik wil niet weggaan, iets in mij zegt dat dit louche café iets te maken heeft met die vreemde oproep. 

'Excuseer, heeft u mijn vriendin gezien?' Ik haal de eerste de beste foto tevoorschijn en laat die aan hem zien zodat hij juist op mijn vraag kan antwoorden. 

'Euh, nee.' Ik zie aan zijn gezicht dat hij zenuwachtig wordt en zijn aarzelende toon bevestigt slechts mijn gevoel. Ik kijk achter me om te zien of er een andere plek is waar ze zou zijn en zie dan dat er een trap is die naar boven leidt. 

'Wie woont er hier boven?'

'Niemand.' Hij doet zo verdomd kortaf dat het duidelijk is dat hij meer weet, maar het me niet wilt vertellen.

'Kijk, dit is mijn vriendin waar we het over hebben. Ik zweer het je dat ik niet zal aarzelen om achter die verdomde toog te komen en ervoor zal zorgen dat je me het zal móéten vertellen. Dus als ik jou was, zou ik me maar snel vertellen waar mijn vriendin is.' Mijn rustige ademhaling is nu overgeslagen naar een opgefokte ademhaling, en deze keer kan ik hem niet onder controle houden. Ik wil weten waar mijn vriendin is en wie er boven woont.

'Laten we het zo zeggen: ik ga je niet vermoorden als je naar boven gaat. Maar verder houd ik ook mijn mond.' Zonder me te focussen op het feit dat hij bang is om te zeggen waar mijn vriendin is en wie daar boven woont, loop ik met mijn telefoon naar boven. Ik wil haar bellen, maar bedenk me dat als er echt iets is en ze wordt betrapt, gaan de consequenties nog groter zijn. Aan het eind van de gang staat er een deur op kip, en omdat er geen enkele andere deur is, bedank ik die achterlijke ezel om het makkelijk voor me te maken om aan mijn vriendin te geraken. Ik moet rustig doen. Als ik nog maar één krakend geluid maak, zijn we er beide aan. 

Because of HerWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu