43. Dat is niet waar

22 2 0
                                    

Dat is niet waar

Mpuri was één geworden met de vlakte, bomen begonnen te groeien tussen de bulten as. Flarden van leven kleurden het veld weer, dieren lieten zich weer zien. De rivier stroomde voort, het water was een teken van leven. Hij keek voor zich uit terwijl hij diep ademhaalde, er was iets wat hij niet kon begrijpen. Koa was verdwenen van de aardbodem, er was geen spoor van hem te bekennen. Elke dag van zijn zoektocht zonk de moed hem verder in de schoenen. Koa leek er werkelijk niet meer te zijn.

De kinderen die hij moest zoeken waren net zo verdwenen. Hij had elk kamp gehad, elke naam had hij gelezen. Kagiso was er niet bij. En dat was waar hij zich herinnerde dat hij hier niet kon blijven. De vrouwen waren de grens overgegaan, Kagiso kon ook de grens over gegaan zijn. Dat had Koa hem immers verteld en de jongen deed alles wat Kao hem vertelde.

Joseph vertrok die dag naar het zuiden en begon aan een tocht die geen einde leek te hebben. Hij kamde gebieden uit in zijn eentje. Hij ging de grens over met Zuid-Afrika, bezocht daar alle kampen.

Hij ging de kampen langs, vroeg kopieën op van elke namenlijst beschikbaar. Weken gingen voorbij, eenzame dagen gleden door zijn handen en hij had geen idee wat hij werkelijk aan het doen was. Hij had Koa niet kunnen vinden en dat knaagde aan hem. Misschien had hij langer moeten zoeken naar de man en had hij die zoektocht te snel opgegeven.

Hij was alleen en zonder hulp kon hij moeilijk een zoektocht opzetten naar een man, die door rebellen was gevangen en waarschijnlijk opgesloten was in een geheime ruimte. Joseph hield zich voor dat wanneer hij Kagiso had gevonden, terug op zoek ging naar Koa. Hij kon hem niet alleen laten.

In de diepten van de Labombobergen, verscholen in de duisternis van de jungle. Aan de grens met Mozambique, waar de Maputo-rivier gewoon verder stroomde, hielden ze zich schuil. Geen mens was hier, geen mens zal hun hier vinden. Hoelang hij hier zat wist hij niet. Wel wist hij dat ze inmiddels geen zin hadden in een krijgsgevangene die geen antwoord kon geven. De vraagstelling was anders, persoonlijker. De straffen veranderden. Ze hadden zijn rechterhand nooit aangeraakt, daarentegen hadden ze zijn vingers gebroken, stukgeslagen. Het deed hem niets meer. Pijn was tijdelijk. Tijdelijk. Zijn lichaam schokte wanneer ze hem aanraakten, hij huilde niet meer. Schokte nogmaals. En als hij geluk had, viel hij binnen een paar minuten flauw.

Als hij wakker was, waren ze weg en zat de vrouw die hij eerst aangezien had als Mokwema voor hem. Dan verzorgde ze zijn nieuwe wonden en zong ze de liederen die zijn moeder had gezongen. Soms verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Perste hij zachte woorden door zijn droge lippen. Het leven had hem allang verlaten dacht hij soms en die gedachte deed pijn.

Om zich te verschuilen achter het verlangen om alles te stoppen dacht hij aan Sophie. Ze raakte hem aan. Hij fluisterde haar naam. Ze streelde haar hand over zijn wang. Haar zachte vingers op zijn huid. Ze kuste hem in zijn hals, op zijn pijnlijke borst. Ze vertelde dat het goed zal komen. In zijn dromen over haar waren ze in Mpuri, wasten ze zich in de Maputo met zeep van de baobab. Ving hij de vis voor haar en maakte ze die klaar zoals hij haar had geleerd.
Ze dansten om elkaar heen op het ritme van de wind. De takken maakten ruzie, de wortels omsloten elkaar. De zon was een gouden vriend. De regen was het water van hun lichaam. De baobab hun levensboom.

Hij huilde als ze hem wakker maakten. Ze dwongen zijn fantasie om hem te verlaten, op sommige dagen lukte dat niet eens. Hij bleef haar naam fluisteren, haalde adem alsof hij de rozen uit Amerika kon ruiken. Op die dagen lieten ze hem alleen. Om helder te blijven elke dag was onmogelijk.

De krakende deur van zijn cel werd geopend, Koa kreunde en keek met geknepen ogen naar de persoon. Een man ging voor hem staan, de man die hem al weken bezocht. Nu was hij echter alleen. Koa glimlachte bij de gedachte dat als hij genoeg kracht had gehad, hij geprobeerd zal hebben om hem te overmachtige. Hij had echter niet eens de kracht om te gaan staan en hij kon de man alleen aankijken en afwachten wat hem deze keer te wachten stond.

'Water.' zei de man, drukte hem een flesje water in zijn hand en keek toe hij Koa gulzig het flesje leegdronk. Hij was buiten adem, liet het flesje uit zijn hand vallen.

'Bedankt.' Zei Koa, moeizaam perste hij een glimlach over zijn lippen.

'Waar haal je de kracht vandaan om dit zolang vol te houden?' vroeg de man, hij hurkte voor Koa neer.

'Ik vertel de waarheid.' Zei Koa schor.

'Waarom was je dan niet naar Amerika gegaan voor de oorlog begon?'

'Ik kon niet.'

'Je kon niet omdat?'

'Ik beloofd had niet weg te gaan.'

'Aan wie?'

'Aan de mensen van Mpuri.'

'Als je weg was gegaan, kon je blijven leven.'

'Ik kon niet weg, ik kon ze niet alleen laten.'

'Vertel waarom ze zo belangrijk zijn voor je.'

'Ze hebben alles voor mij gedaan, ik zal hetzelfde voor hun doen.' Koa kroop omhoog, ging rechter zitten en keek de man doordringend aan.

'Dat is niet waar.' Zei de man. Koa fronste en schudde zijn hoofd.

De Laatste Zon [WATTY'S 2021]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu