Hoofdstuk 29

41 28 0
                                    

Ruby

"Wat?!" Ik laat mezelf op de verkoolde grond vallen. "Sean, wat is er..." Ik kan mijn zin niet eens afmaken, zo verbaasd ben ik. Zijn we eindelijk veilig?

Als bij toverslag verdwijnen de vlammen om ons heen, het as vliegt weg met de wind en we staan nu in een verschroeid, dor, levenloos stuk bos. De onweerswolken trekken langzaam weg.

Ineens voel ik Seans armen om me heen. We leven nog! We hebben Lethia verslagen! Ik bijt op mijn lip zodat ik niet meteen in tranen uitbarst. Tranen van vreugde, maar ook tranen van de pijn die we geleden hebben, psychisch en fysiek. Hoewel alles nu voorbij is, galmen de laatste woorden van Lethia nog door mijn hoofd. Was het een spreuk die ze uitsprak om zichzelf te redden? Was het een vloek? Het antwoord heeft ze meegenomen in haar graf.

"Wat moeten we nu doen?" Zeg ik, zodra de brok in mijn keel eindelijk weg is.

"Naar de politie," Oppert Sean. "Ze moeten het lichaam van Amaya nog vinden, wellicht het oude huis van Lethia ontruimen enzovoort."

"Nee," Zeg ik resoluut. "Niemand zal ons geloven."

"De ouders van Amaya geloofden ons, toch?" Sean fronst.

"Denk je werkelijk dat dat genoeg is?" Verzucht ik. "We zullen in een of ander gekkenhuis gestopt worden."

Sean denkt even diep na. "Je hebt gelijk," Zegt hij uiteindelijk. "Hoe dan ook, onze hoogste prioriteit is om hier weg te komen."

Ik stem in. Samen dwalen we nog een tijdje door het bos. Bij iedere stap die ik zet, heb ik het gevoel dat we dichterbij de bewoonde wereld komen. Alles lijkt zoveel beter nu. Alsof de wereld zijn grijze waas verloren heeft die Lethia hem gegeven heeft. Maar na dertig minuten dwalen zijn we nog maar een huis tegengekomen. Het lijkt bewoond, er brandt licht achter de ramen. Desondanks hangt er een enorme stank en het huis is in een slechte staat. Op de muren met afgebladderde verf hangt klimop en het enorme zwembad in de tuin is leeg en bezaaid met mos en schimmel.

"Zullen we aankloppen?" Vraag ik.

Sean knikt en loopt voorzichtig de voortuin in, over het pad met gebroken en verzakte natuurstenen. Het onkruid komt zowat tot zijn kuiten, zo lang is er geen werk verricht hier. Ik verwacht eerlijk gezegd niet dat we hier met open armen ontvangen zullen worden.

Sean klopt op het dunne raam en even ben ik bang dat het breekt, alhoewel het maar een klein klopje was. Het duurt even en we willen al opgeven, maar dan gaat de deur piepend open.

"Hallo?" Een man van een jaar of dertig staat in de deuropening.

"Hallo," Zegt Sean. "Zouden we misschien iets mogen vragen?"

"Ehm," De man doet een stap opzij. "Ja hoor, kom maar binnen."

"Dat is niet nodig," Zeg ik, maar Sean en de man negeren het allebei, dus volg ik ze maar het huis in.

Binnen branden er tientallen kaarsen. Heeft deze man ooit van elektriciteit gehoord? Het huis is oubollig ingericht, zoals zowat alle huizen hier in het bos. Ik vraag me af of de man misschien een kluizenaar is.

"Ga maar zitten," De man wijst op een doorgezakt bankstel met bloemetjesmotief dat compleet vergeeld is. "Wat willen jullie weten?"

"Zou u misschien kunnen vertellen hoe we uit dit bos kunnen komen?" Vraag ik meteen, een tikkeltje onbeleefd.

"Laat me mijn kaart even pakken." De man loopt de kamer uit, zodat ik alleen ben met Sean.

"Ik voel me hier niet bepaald op m'n gemak," Fluister ik tegen Sean. "Er hangt hier een slechte sfeer."

"We zijn hier zo weer weg," Hij glimlacht naar me. "Die man is alleen even een kaart halen of zo, ik ben al lang blij dat hij ons wil helpen." Hij legt zijn hand even op de mijne.

"Je hebt gelijk," Maar het gevoel blijft me toch dwarszitten. Zenuwachtig sta ik op en loop ijsberend door de kamer, wat me een paar afkeurende blikken van Sean oplevert en nog meer pijn in mijn enkel.

Zonder dat ik het zelf door heb, neemt mijn nieuwsgierigheid te overhand. Ik open een lade en kijk erin.

"Ruby!" Sean staat op en trekt me aan mijn arm.

Ik schud hem van me af en kijk verder. Enorm veel stof, wat oude foto's die me vaag bekend voorkomen, enveloppen, pennen...

"Daar ben ik weer," Hoor ik ineens van achter me. "Hé, wat moet dat daar?"

Verschrikt draai ik me om, met een van de objecten uit de antieke kast nog in mijn handen. Ik laat het schepje waar nog enkele sporen van aarde en een opgedroogde rode vloeistof op zit zowat op de grond vallen en leg het snel terug.

Nog geen minuut later zwalken Sean en ik weer door het bos, zonder de kaart ook maar gezien te hebben.

"Moest dat nou?" Vraagt hij, lichtelijk geïrriteerd. "We waren zo dichtbij."

"Sorry," Zeg ik beschaamd. "Normaal gesproken laat mijn instinct me niet in de steek."

Zwijgend lopen we verder. Totdat...

"Sean!" Roep ik opgewonden. "Kom!" Ik ren vooruit, voel van het enthousiasme mijn enkel niet eens meer, tot ik de bomen achter me gelaten heb. "We zijn er!"

We hebben het bos achter ons gelaten en staan nu op een weiland. Enkele kilometers verderop zie ik koeien in de wei grazen en rechts van ons staan akkers vol tarwe. Ik denk even wat zien te bewegen in het tarwe. Verbeelding, natuurlijk. Hopelijk.

Samen rennen we door, ik herken het weiland. Het ligt wel tientallen kilometers van onze stad af, maar met een beetje geluk halen we het nog voor zonsondergang.

In ons enthousiasme merken we de laatste valstrik van Lethia niet eens op, maar daar zal snel genoeg verandering in komen.

Zoete vergetelheid [Voltooid]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu