27

88 2 2
                                    


POV Levi 

Het kost me die namiddag bijna geen moeite de honderden treden in het trappenhuis van de flat op te sprinten. Met een belachelijke grijns op mijn gezicht open ik de voordeur. 

Het duurd even voordat mijn ogen aan het schermerlicht gewend zijn. Maar als ze dat eenmaal zijn schrik ik van de slapende gestalte op de bank. 

De gekleurde kussentjes die op de bank horen te liggen liggen verspreid over het donkerrode tappijt. Met een bezorgde blik ontwaar ik het gezicht van mijn moeder. 

En ik kan het angstige voorgevoel in mijn buik niet negeren. Mijn keel voelt droog aan. Wat doet zij hier? Ze hoord te werken. Ze werkt altijd. Zelfs als ze doodziek is.

 'We kunnen ons het gewoon niet vooroorloven.' Is haar eeuwige weerwoord als wij haar er voor de zoveelste keer proberen te overtuigen thuis te blijven. 

Haar ogen vliegen open en het dunne dekentje dat ze over zich heen had gelegd valt op de grond als ze overreind springt. 'Levi je bent thuis.' Haar stem kraakt en klinkt akelig ruw. 'Wat is er aan de hand?' Ze doet een flauwe poging te lachen en slaat met een klap de computer dicht. 'Ik voel me vandaag niet goed.' 

Ik frons mijn wenkbrauwen. 'Je gaat altijd werken.' Met een kortte blik achterom loopt ze naar de deur. 'Vandaag niet.' 

Als ik op de bank neer plof hoor ik de buitendeur met een klap dichtvallen. 'Ik ga nog even langs de voedselbank.'

Het duurd even voordat ik me realiseer wat er niet klopt aan die zin. Ik zit ondertussen met mijn telefoon in mijn hand te wachten op een appje van Julie. 

Het is donderdag. Alleen op maandag zijn wij aan de beurt bij de voedselbank. Sommige mensen gaan nou eenmaal voor.  

Ik voel hoe de onrust zich in mijn hoofd verspreid. Wat kan er aan de hand zijn? Mijn peinzingen worden onderbroken door het lang verwachtte appje van Julie. 

Boekhandel? 

Zonder na te denken spring ik op van de bank. De donkere wolken buiten veraadden het slechte weer. Het waaid hard en de takken aan de bomen langs de kant van de weg kreunen luidruchtig. 

Er is iets rustgevends aan het feit dat de wind me niets kan doen. Mijn jas is aangenaam warm en ondanks de wind die je inmiddels wel een storm kan noemen kom ik ruim optijd bij de boekenwinkel. 

Ik leun even nadenkend tegen de grijze muur van de boekenwinkel. Misschien is er iets wat ik over het hoofd heb gezien. Een logische verklaring voor al dit gedoe. 

Kom je nog naar binnen?

Ik kijk verbaasd om me heen. Achter de kleine vieze ruit van het boekwinkeltje staat  Julie. Met op haar gezicht een glimlach die van hier tot Tokio reikt. 

The love you giveWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu