☽ ⋆ 55 ⋆ ☾

110 21 4
                                    

Ik weet niet meer precies wanneer ik mijn bewustzijn verloren heb.

Ik weet alleen dat ik wakker word, vogels hoor, de kou voel, mijn doorweekte kleding tegen mijn lichaam voel plakken, en stemmen hoor.

'Ze is al zeker een tijdje dood. Zo'n lichaam zinkt pas als alle lucht er uit is.'

'Ja, maar toch... je zou toch verwachten dat er dan al wat aan haar gevreten is door de vissen?'

'Ik denk juist van niet. Kijk, als ze hier aan de oever gelegen had, dan hadden er vast al wat beesten aan haar gegeten, maar daar onderwater komt niks bij haar.'

'Ach ja, maar wie doet nou zoiets?'

'Denk dat ze er zelf in gevallen is.'

'Hoe dat?'

'Nou, je ziet toch niks? Geen bonte plekken, niks. Waarschijnlijk zo'n ongelukkig geval die er zelf een einde aan wilde maken. Zal in het dorp rondvragen. Maar ik kan niet bedenken dat ik haar ken, jij?'

'Nee, die had ik wel onthouden.'

Het dringt langzaam tot me door: het lichte, boerse accent van de jongens die spreken, het gekraak van leren laarzen naast mijn hoofd, het koude, stalen ding waarmee één van hen me in mijn zij prikt.

Stervelingen.

Zo gauw het besef komt, lijkt het alsof mijn staat van half tot bewustzijn komen opeens voltooid is: het water in mijn longen begint opeens te protesteren en voordat ik het weet, klap ik voorover en hoest ik al het water op.

Ik hoor de jagers wegspringen. Een moment aan hoesten volgt: een moment waarin mijn longen zich samenknijpen, mijn hoofd rood aanloopt en het vieze algenwater over mijn lippen loopt.

En dan volgt de stilte.

De paniek, die mij vooral raakt.

Ik kijk langzaam naar de stervelingen op.

Ze staan naast elkaar. De ene heeft rood haar en de ander heeft bruin haar. Ze staan op precies dezelfde manier naar me te staren: bleek, geschokt en verward.

Dan zie ik de jachtgeweren in hun handen.

'Nondeju,' mompelt de rode. Hij kijkt naar het water, dan naar mij. 'Dacht dat je flink dood was. Zeg, gaat het wel? Je ziet er niet zo-'

Ik krabbel weg als hij zijn hand naar me wil uitsteken, maar dat blijkt niet eens te hoeven: de jongen met het bruine haar houdt de andere jongen opeens tegen. Zijn gezicht staat precies zoals ik gevreesd had: wantrouwend. Het is alsof hij doorheeft dat er iets niet klopt. Zijn ogen glijden naar het water, dan weer naar mij.

'Zeg: hoe kom je daar zo?' vraagt hij. 'Hoe ben je daar beland?'

Ik zwijg. Het enige wat ik voel, is verwarring en angst. Ik ben zojuist ontwaakt uit iets wat een nacht lang aan stikken was, veroorzaakt door mensen die mijn vertrouwen hebben gebroken, en nu ontwaak ik zo: in deze situatie, met twee stervelingen met wapens voor me.

De rode jongen kijkt vragend opzij naar de bruine jongen, die niet terug kijkt. Hij klinkt opeens wat dwingender.

'Hoe ben je daar beland?'

Maar ik zeg niks. Ik weet dat hij het weet: ik weet dat hij kan voelen dat er hier nog heel wat magie in de lucht hangt.

'Ah joh, Cristopher, ze is gewoon in shock. Laten we d'r naar ma brengen. Die weet vast wel raad.'

De rode jongen wil me opnieuw een hand geven, maar de bruine jongen houdt hem opnieuw tegen. Mijn hart springt een slag over als hij zijn geweer laadt.

Het ElementWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu