☽ ⋆ 3 ⋆ ☾

211 21 4
                                    

'Heb je geen manieren?! Schoft!'

Ik gooi mijn sjaal achter de wagen aan. Ik raak niets anders dan de lucht.

De hemel dooft en het schemerblauw van de avond tjirpt samen met de krekels in de stilwordende wereld om me heen. Het zand van het pad plakt aan mijn schoenzolen. Mijn korset perst mijn longen plat. Ik hijg en kijk hopeloos toe hoe de melkman wegrijdt met zijn wagen.

Geen meelifters op zondag.

Ik laat mijn adem gaan en probeer op adem te komen terwijl ik mijn sjaal van de grond raap. Achter me, rust het stille Platsville tussen de wouden in. Hier en daar heeft de hemel al wat sterren geopenbaard aan het oog. De maan hangt stilletjes boven mijn hoofd.

Morgen is het volle maan.

Ik zucht. Al vanaf het moment dat ik in het bos met een boog om Gilbert heen liep, had ik het vermoeden dat ik vandaag niet weg zou komen uit dit dorp en vaak komen mijn vermoedens uit. Nu staat mijn koffer verlaten op het midden van het pad, zit mijn sjaal onder het zand en drijven de vuile woorden die ik er zojuist tegen de melkman uitgekraamd heb nog rond in de lucht.

Geen meelifters op zondag - wat een onzin! En hij mag zeker wel werken op zondag?

Ik overweeg even te gaan lopen als het pad me zo aanlokkelijk aankijkt.

Ik besluit het niet te doen. Één nacht extra kan geen kwaad en daarbij zullen er morgen meerdere treinen rijden. Het is overnachten in het bos, in de natuur, of overnachten op het treinstation.

Ik zucht, gooi mijn sjaal om mijn nek en til mijn koffer van de grond. Het is gek hoe ik op zoveel plaatsen ben geweest in zo'n korte tijd terwijl ik hiervoor heel mijn leven op dezelfde plek heb geleefd. Ik herinner me nog mijn afgrijzen, mijn vreselijke angst toen zuster Grizela mijn kaartje onder mijn kussen vond voor het stoomschip. De dag daarna was ik weg; ik besloot te vluchten voordat iemand me kon tegenhouden.

Ik sjok over de straten heen en besluit het woud niet meer in te gaan. Ik weet dat meneer Wager paarden houdt bij zijn herberg. De lichten achter de ramen staan nog aan en ik kan de heerlijke geuren achter die ramen bijna ruiken, maar ik moet mijn centen sparen en die heerlijke geuren zijn vaak niet eens zo heerlijk meer als je niet aan een tafel zit met familie of vrienden. Het is het enige wat ik mis uit het weeshuis: de tientallen kinderen die ik meestal niet uit kon staan, maar om wie ik toch gaf alsof ze mijn eigen broertjes en zusjes waren.

Ik kijk om me heen, neem de lege straten in me op en loop de stal binnen. Het ruikt er naar stro. Hier en daar beginnen er wat paarden onrustig te snuiven.

'Hé,' fluister ik. 'Hé, doe maar rustig. Ik ben het maar.'

Ze stoppen met snuiven en rondstappen. Ik haal het schuifje van het eerste hok omhoog: waar een mooi, nachtzwart paard staat met lange manen. Ik aai hem zachtjes, sus hem, raak de witte vlek op zijn snuit aan.

'Jij bent net als ik,' fluister ik. 'Ik wou dat ik je mee kon nemen, maar dan heeft iemand morgen geen paard, en dat vind ik zielig want misschien heeft iemand wel heel hard voor jou gewerkt hè?'

Het paard snuift zacht. Ik glimlach en aai hem, zet mijn koffer tegen de staldeur aan en zucht diep.

'Ik denk dat ik vannacht maar bij jou blijf.'

Het is koud als ik wakker schrik. Het stro onder mijn lichaam kriebelt tegen mijn huid en het maanlicht valt vredig door het raampje heen. Het is stil. Ik blijf even liggen waar ik lig.

Er raast een gedachte door me heen: er gaat iets slechts gebeuren.

De gedachte dooft met dat ik even blijf liggen en luister naar mijn ademhalingen. Er gaat helemaal niks gebeuren: het is een rustige, koele nacht en de wereld slaapt net zoals ik doe.

Het ElementWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu