☽ ⋆ 42 ⋆ ☾

122 17 3
                                    

Ik herinner me slechts nog dat ik niet kon slapen omdat ik in mijn hoofd bezig was met Sybil.

Ik weet niet meer hoe of wanneer ik in slaap ben gevallen.

Maar ik word, opnieuw, opeens, wakker in het trappenhuis met de spiegels.

Het is stil om me heen. De stilte ringelt in mijn oren. Ik kijk naar mijn handen en ik probeer me te herinneren waar ik zojuist was toen ik wegviel, maar het is alsof de wereld voor de droom niet bestaan heeft. Er trilt iets in de lucht. De stilte is verhaspeld. Het is alsof de stilte mijn oren niet goed kan bereiken. Ik kijk in de spiegel.

Nyxa's gezicht kijkt terug. Het is het gezicht dat ik in het schilderij zag in Evanders huis. Ik bekijk het. Ik denk aan haar dagboek. Ik wil mijn mond openen om tegen haar te spreken, om haar te vragen waarom ze me in deze dromen trekt, maar het geklapper van de stilte neemt aan en de woorden kunnen mijn mond niet uitkomen.

Ik sluit hem. De stilte kalmeert. Nyxa's ogen glijden naar boven: naar het kaarslicht, naar de hal waar ik heen moet.

Ik volg haar blik. Ik loop de trap op. Ik besluit de aanwijzingen te volgen die deze droom me geeft, ik besluit er niet tegen te vechten, ik besluit de uitdaging van de oneindigheid aan te gaan.

Ik kijk naar het kaarslicht dat op de muur in de hal van Isobels huis valt. Er valt een schaduw tegenaan. Het is niet mijn schaduw, maar de schaduw ligt wel op de plaats waar mijn schaduw hoort te zijn.

De schaduw loopt verder. Ik volg hem.

De hal is niet zoals hij was: hij is niet oneindig meer. Aan het eind, waar de hal in de realiteit ook aan zijn eind kwam, ligt een deur, maar het is niet de deur zoals in Isobels huis: het is de deur waar het blauwe licht achter ligt.

Ik stap er naar toe. De stilte in mijn oren begint weer te klapperen, maar ik blijf doorlopen, ook al voelt het opeens alsof ik tegen een onzichtbare stroming in loop. De muren om me heen lossen op in een waas, verschijnen weer, verdwijnen weer. De duisternis om me heen houdt me tegen om die deur te naderen.

En dan, sta ik er voor.

De droom om me heen brokkelt af. De stilte valt met een klap uiteen en lost op in een nieuwe stilte. Ik sta in de duisternis. Ik hoor de wind buiten waaien.

Ik ben in de school.

Ik sta daar, in mijn nachtjapon, met mijn blote voeten op de ijskoude tegels. De droom is weg. Ik ben terug in de realiteit.

Of daar lijkt het op.

Het is geen nacht en ook geen dag buiten. De zon is onder gegaan of moet zo opkomen. Ik kan het niet goed zien. Er hangt een schemerlicht over de wereld.

Dan glijden mijn ogen naar de deur die voor me ligt.

Die deur was daar nooit eerder. Ik sta in een willekeurige hal die tussen een paar lokalen in ligt, maar ik weet zeker dat ik deze deur nog nooit gezien heb: de deur die een andere houtsoort heeft dan de andere deuren, een andere vorm, een andere klink.

Deze is van goud in plaats van zilver.

Ik aarzel niet. Ik pak de klink aan en duw hem zachtjes naar beneden. De deur opent met een zacht gepiep. Als ik de hal in stap, sluit de deur automatisch met een zuchtje wind achter me.

Het ElementWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu