☽ ⋆ 25 ⋆ ☾

157 20 10
                                    

Het is donker geworden als we weer bij school aankomen. De wereld is koud en mijn vingers zijn versteend. Achter de ramen fonkelen wat lichtjes.

'Ik denk dat we het eten gemist hebben,' zegt hij.

'Ja,' mompel ik. 'Denk je dat Cedar ons gewoon zal serveren als we in de eetzaal gaan zitten?'

Hij lacht. 'Waarschijnlijk niet. Maar misschien- als we snel zijn, is het nog niet voorbij.'

Ik knik. Ik heb mijn handen diep in mijn zakken gestoken en friemel nog steeds aan de kristallen in mijn jaszak. Ik loop achter hem aan naar de voordeur. Hij houdt hem voor me open.

'Attent,' zeg ik.

Hij lacht. 'Nou ja, ik moet toch laten zien dat ik wel een beetje een goede gastheer kan zijn.'

Ik lach flauw en loop naar binnen. De zaal is al lichtelijk aan het leeglopen.

'Volgens mij zijn we nog wel op tijd.'

'Ja,' zegt hij. 'Hoe laat is het?'

'Weet ik veel. Ik draag geen tijd bij me.'

'Ik ook niet.'

Ik loop voor hem uit in de hoop een glimp op te vangen van een volle eetzaal, maar als ik langs de trappen loop om de deuren in zicht te krijgen, houdt hij me tegen.

'Eh-' begint hij, maar hij stopt even als ik mijn pas inhoudt en mijn arm zachtjes uit zijn hand trek. Hij laat me vlug los.

'Wat?' vraag ik.

'Ik- nou, ik wilde gewoon zeggen...' hij glimlacht een klein beetje verlegen, 'ik weet dat het misschien niet zo overkwam, maar ik had het leuk vandaag. Echt. Ik ben blij dat je langs bent gekomen.'

Ik had die woorden niet van hem verwacht. Ik ben er dan ook een beetje verbaasd over.

'O,' zeg ik.

'Ja,' zegt hij vluchtig. 'Je haalt- ik denk dat je- dat je een goede kant in me naar boven haalt.'

Ik denk dat ik nog nooit zulke woorden ontvangen heb. Ze treffen diep; iets te diep. Ik weet niet goed waarom. Misschien ben ik verbaasd dat ik een positieve invloed op hem heb; misschien ben ik verbaasd dat hij me als iets positiefs in zijn leven ziet; misschien ben ik verbaasd dat hij zoiets durft te zeggen.

Maar voordat ik iets kan - of moet zeggen - wordt het gesprek onderbroken doordat zijn aandacht van me weg schiet.

Ik volg zijn blik. Sybil is de zaal uit komen lopen. Ze staat stil, kijkt naar ons; met een soort onschuldige, maar vragende blik.

Ze loopt naar ons toe. Ik wissel een blik met Evander, die niet terugkijkt.

'Hoi,' zegt hij tegen haar.

'Ik dacht dat je zondag pas terug zou komen?' zegt ze.

'Ja, eh- ik ben iets eerder gegaan.'

'Waarom?'

Ze moet het allang gevoeld hebben met haar intuïtie: dat hij hier zo vroeg is omdat hij met mij mee wilde lopen omdat ik bij zijn huis ben geweest. Ik probeer haar blik gespannen te peilen. Haar ogen glijden eenmaal naar me toe. Ze lijkt niet boos.

'O, eh- nou, ik ben met Eris meegelopen,' zegt hij, en ik weet zeker dat hij het slechts toegeeft omdat hij me er een paar uur geleden nog van verzekerd heeft dat Sybil het niet erg vindt dat hij me uitgenodigd heeft; als ik er niet bij had gestaan, had hij gelogen.

'O,' zegt ze. 'Waarom?'

'Omdat ze- eh- ze was even langs gekomen, omdat ze in de stad was, en...'

Het ElementWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu