Deel 1 - Hoofdstuk 9

24 5 5
                                    

Cees' vader was erg ziek, maar hij heeft het overleeft. Een paar dagen lang heeft hij op het randje van de dood gebalanceerd, en Cees zat ondanks de dunne band tussen hem en zijn vader, onafgebroken aan zijn bed. Ze praatten veel, en lachten soms zelfs om elkaar en om grapjes. Cees had het gevoel dat hij zijn vader veel beter kende - na al die jaren. Olivia en Adelheid kwamen slechts af en toe langs, om eten te brengen of de koorts op te meten.

Na een paar dagen, toen het grootste gevaar geweken was, kwamen er meer mensen langs. Oude vrienden van zijn ouders, mensen die Cees totaal niet kende, nieuwe vrienden, iedereen wilde wel even hallo zeggen. Door alle drukte en de bezoekers kon Cees in die tijd veel minder met zijn vader praten.

"Wanneer gaan jullie naar jullie eigen huis?" vroeg Adelheid op de ochtend van de tiende dag. Een verbazingwekkend kille meizon wurmde zich voorbij de dikke, donkergrijze wolken. Het weer paste helemaal niet bij de maand die normaliter vruchtbaarheid, groen en gezelligheid representeerde.

"Als vader weer beter is," antwoordde Cees terwijl hij zijn ontbijt op een niet al te charmante manier naar binnen werkte. Olivia keek hem met samengeperste lippen aan, maar liet niets blijken van haar afkeuring. Adelheid had haar de laatste dagen flink wat geleerd over hoe je een perfecte dame kon zijn. Je mocht niet klagen, je echtgenoot niet tegenspreken en hem (in die tijd was het altijd een hem) op elke mogelijke manier tevreden stellen. Olivia was het daar niet echt mee eens, maar was bang dat er represailles zouden volgen als ze haar mond open zou doen. En dus schikte ze.

"Dat is hij," zei Adelheid, terwijl een bediende een boterham dik met jam besmeerde voor haar. Ze hield de handen van de man nauwlettend in de gaten. "De dokter is vanmorgen langs geweest. Hij raadde hem aan nog één dag bedrust te houden, om uit te zieken als het ware, en daarna mag hij weer alles doen."

"Wat 'ad 'ij eigenlijk?" vroeg Olivia, die rechtop ging zitten zodra Adelheid haar blik op haar vestigde. Ondanks vele lessen van Adelheid had ze de Nederlandse 'h' nog steeds niet onder de knie. Oude gewoonten vergat je niet snel.

"Niet relevant," zei Adelheid vlug, en ze nam een slok van haar thee waar haar assistente stiekem een shotje wijn in had gedaan. Het brouwsel was niet door je keel te krijgen, maar Adelheid was nu eenmaal zo diep in haar alcoholverslaving verwikkeld geraakt dat ze alles deed om te kunnen drinken.

"Hoe zit het eigenlijk met de vraag die ik stelde op de eerste avond dat jullie hier waren?" zei ze, en Cees' ogen gleden direct naar Olivia, is jammer genoeg net op dat moment een grote hap van haar broodje had genomen en daarom niet kón antwoorden. En dus moest Cees dat maar doen.

"Moeder, zoals ik toen ook al zei, zij het misschien in iets andere woorden: als de tijd rijp is, zal dat zeker gebeuren." Cees klonk stelliger dan ooit. Olivia knikte om duidelijk te maken dat ze het ermee eens was, terwijl ze wanhopig probeerde de enorme hap in haar mond dood te slikken.

"De buren praten," zei Adelheid, de drama queen, dramatisch. Ze leunde naar voren, richting Cees, en fluisterde de woorden bijna.

Cees dwong zichzelf om diep adem te halen en niet boos te worden. Langzaam telde hij tot tien, en gelukkig voelde hij de woede uit zijn lichaam weglekken en werd deze vervangen door irritatie. Niet dat dat beter was, maar dan zou het tenminste niet uitlopen op wederzijdse tranen.

"Laat ze maar praten. Wij zijn beter dan zij." Olivia glimlachte na haar uitspraak, en Adelheid leek die woorden opbeurend te vinden.

"Ja," deed Cees een duit in het zakje. "Laat ze maar lekker praten, moeder. We leven ons eigen leven."

Adelheid glimlachte, al schitterde er melancholiek in de weerspiegeling haar ogen. "Goed," zei ze.

Cees duidde dat aan als het eind van het gesprek en stond op. Olivia volgde hem. "We stappen maar weer eens op, moeder. We zijn al veel te laat bij-" Hij maakte zijn zin niet af, maar dat hoefde ook niet. De verhuizers waren druk bezig geweest met het inrichten van het huis, en waren al weer vertrokken. Cees had een paar keer over en weer gebeld, maar ze hadden nog geen tijd gehad om ernaartoe te gaan. 

Cees en Olivia liepen naar de garage van het huis, waar een vriendelijke bediende hun auto in had geparkeerd. Cees legde romantisch zijn arm op Olivia's schouder. "We gaan naar huis," zei hij, en ze glimlachte. Ze hoopte dat ze in dit nieuwe huis eindelijk 'thuis' zo zijn, en niet van het naar her worden gesleept door (in dit geval) haar man. 

Zwijgend zaten de twee in de auto, en ze reden over de weg. De regen roffelde tegen de ruiten en het dak, en Olivia drukte op het knopje van de verwarming. "Dat is bester," zei ze, toen de warmte over haar heen spoelde, alsof ze in een warm bad was gestapt. 

Na een klein uur kwamen de twee aan bij hun nieuwe huis, iets buiten de grote stad. Olivia stormde de auto uit en rende zonder paraplu naar het bordes. Daar draaide ze met haar armen gespreid een rondje in de regen. Ze keek naar de grote, met houtsnijwerk versierde deur en deurpost. "Hier ben ik echt thuis," zei ze tegen zichzelf. 

Cees kwam op zijn dooie akkertje aangelopen met de koffers onder zijn armen en een paraplu in de hand. Hij gebaarde met zijn vrije hand dat de sleutel in zijn borstzak zat. Lachend viste Olivia deze eruit, en ze deed de deur van haar nieuwe paleisje open. Ze werd niet teleurgesteld door wat ze zag. 

*

Ondertussen, toen Adelheid nog steeds alleen zat na te denken, stapte Jan-Cornelis Fitzgerald de eetkamer binnen. Er verscheen een flauwe lach op zijn gezicht, die zijn snor iets deed opveren. Hij bleef wat onwennig in de deuropening staan wachten tot Adelheid naar hem zou kijken. Dat deed ze uiteindelijk, toen ze niet meer kon doen alsof ze hem niet gezien had. Ze keek op en zei: "Hallo, Jan." 

"Hallo, Adelheid," klonk het aan de andere kant van de kamer, zo groot was deze. Jan-Cornelis liep naar de tafel toe en ging tegenover zijn vrouw zitten. Een paar minuten lang zei het stel niets. 

"Het is lang geleden dat we samen hebben gegeten," zei Adelheid uiteindelijk. 

"Ja," zei Jan-Cornelis, en hij pakte een broodje uit de mand. Toen er een bediende naar hem toe sprintte om het voor hem te smeren, stak hij zijn hand op. "Dat hoeft niet, hoor," zei hij. "Laat ons maar even alleen." De bediende knikte en verliet de ruimte. 

"Zo. Nu kunnen we eindelijk even écht praten." 


De Geschiedenis van de Familie Fitzgerald ✓Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu