5

455 26 0
                                    

Langzaam draai ik mijn hoofd. 'En wat gaat jou dat precies aan?' Zeg ik bot. Hij moet nu niet gaan denken dat ik hem ineens als een held ga zien. In principe had hij precies hetzelfde met mij kunnen doen als die jongens. 'Nou... het zag er niet bepaald uit alsof je het naar je zin had daarnet' zegt hij. Ik probeer bij hem een grijnsje te bespeuren. Iets dat me laat zien dat hij het stiekem wel grappig vond dat ik zo afgemat werd, maar hij blijft me bloedserieus aan kijken. 'En dan morgen me zeker belachelijk maken dat ik 'best wel bang was' en 'hoe zielig ik ben'' zeg ik geïrriteerd. Ik zie hem even omlaag kijken. 'Ik wilde gewoon weten of het goed ging, maar goed dan niet, succes ermee Matthyas' zegt hij en hij draait zich om, trekt zijn capuchon weer op en loopt verder. Ik zeg niets meer, maar blijf hem nog wel even na kijken. Dan fiets ik door. Mijn fiets maakt een raar geluid, waarschijnlijk door de val, maar het kan me niets schelen. Boos en gefrustreerd fiets ik door. Waarom helpt hij me nu ineens? Waarom zorgt hij elke dag dat ik het liefst zou verdwijnen van deze wereld, maar op het moment dat ik in de problemen zit, helpt hij me? Nog erger is het dat ik er niet eens boos op hem over kan zijn dat hij me hielp. Ik kan niet boos zijn op hem dat hij zorgde dat de jongens me met rust lieten. Hij hielp me. Maar waarom?

Thuis zeg ik niet eens gedag tegen mijn ouders. Ik kan het niet opbrengen om binnen te komen, en te vertellen dat ik een leuke dag heb gehad. De gevoelens die ik had door de gezellige middag met mijn vrienden, en de heerlijke training, ze zijn allemaal weg. Overspoeld door angst, frustratie en verwarring. En bovenal pijn aan mijn been, waar meerdere voeten tegen aan hebben getrapt. Ik gooi mijn vieze sportkleding de was in, pak mijn geruite pyjama broek en een trui, sluit mezelf op in de badkamer en draai de kraan van de douche open. Ik laat mijn broek zakken en bekijk even mijn been. Er zijn een paar blauwe plekken te zien en wat schrammen. Dan trek ik de rest van mijn kleding ook uit en stap onder de douche. Ik laat me tegen de muur aan naar beneden glijden, en ga met opgetrokken knieën onder de warme waterstralen zitten.

Langzaam laat ik de tranen lopen. En met de tranen alle opgekropte gevoelens. De gevoelens die zich door de dag heen hebben verzameld. De tranen die ik inhield toen ik in de klas belachelijk werd gemaakt, de tranen die al wilden lopen toen ik bij de fietsen stond, de tranen die ik had kunnen laten lopen toen ik van mijn fiets werd getrokken. De tranen die niet meer kwamen toen ik gefrustreerd het laatste stuk naar huis fietste. Tranen van boosheid, verdriet, maar nog het meest van verwarring. En als hoofdvraag: waarom ik?.

Ik snik tot ik de laatste traan heb laten lopen. Tot ik te moe ben om nog na te denken. Dan sta ik vermoeid op, zeep me nog een beetje in om de zweetgeur van me af te krijgen, en stap uiteindelijk onder de douche vandaan. Ik droog me af en kleed me om. Op de gang kom ik mama tegen. 'Hé, was je er al?' Zegt ze. Ik kijk haar aan en even sta ik op het punt haar alles te vertellen, alles van vandaag. Mama weet niet veel over het gepest. Ja, ze weet dat er vervelende jongens zijn op school, waar wij absoluut geen vrienden mee zijn, en dat ik daar wel eens last van heb, maar verder weet ze niks. 'Ja, was zo moe dat ik gelijk ben gaan douchen' zeg ik uiteindelijk, en laat het hele verhaal achterwege, geen zin om er nog aan te denken. 'Nou, ga maar snel slapen dan lieverd, Weltrusten' zegt ze. Ik knik en zeg Weltrusten terug waarna ik naar mijn kamer loop, en mezelf op bed laat vallen. Ik doe mijn telefoon aan de lader, kruip onder de dekens, en voor ik het weet hoor ik het geluid van mijn wekker.

Vermoeid draai ik op mijn rug, en kijk naar het plafont dat al aardig zichtbaar is door het licht van buiten. De laatste dag school voor het weekend. Het liefste zou ik me ziekmelden, maar dan weet ik zeker dat ik morgen niet met de rest wat mag doen. Ik heb al nooit zin in school, maar vandaag spant wel echt de kroon. Nog nooit heb ik zo weinig zin gehad. Ik ben er haast misselijk van. Het idee dat ik Milo weer moet zien na gisteravond. Dat hij nu nog meer redenen heeft om me te pesten. Ik wil het gewoon niet. Ik wil hem niet zien. Ik wil niemand vertellen over wat er is gebeurd, zelfs de andere jongens niet. Ik wilde dat het nooit gebeurd was. Op dit punt wilde ik het liefst dat ik nooit had bestaan. Dat ik een knop kon omzetten, een dag over slaan zonder dat iedereen merkt dat ik weg ben. Maar ik zal moeten. Langzaam laat ik mezelf uit bed glijden en sleur ik mezelf naar de badkamer. Opweg om mezelf er fatsoenlijk uit te laten zien op misschien wel de vreselijkste dag in mijn leven.

Alles aan jouWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu