Milo Pov
In mijn eentje slenter ik over de stoep. Ik trek mijn telefoon uit mijn broekzak. 00:12. Een uur later dan ik had afgesproken. Dat betekend een weg het huis in vinden door een open raam, en morgen een boze preek van mama. Voor de laatste bocht kijk ik het hoekje om. De straat is zoals verwacht gewoon leeg. Het is nou ook niet het weer om s'avonds nog even op pad te gaan en dronken studenten zullen niet voor 3 uur onderweg zijn. Uit mijn jaszak haal ik het half verfrommelde doosje, en de plastic BIC aansteker. Ik haal een van de laatste paar wit-gele staafjes uit de verpakking en laat mijn vingertop even over de filter gaan, voor ik hem tussen mijn droge lippen steek.
Het wieltje aan de aansteker schiet geheel automatisch langs mijn duim, waardoor er een vlam ontstaat, waarmee ik het uiteinde van de sigaret aan steek. Ik inhaleer diep genoeg om de tabak te laten branden en steek de aansteker en het doosje terug mijn zak in. Terwijl ik de rook tussen mijn tanden door uit blaas, de koude nachtlucht in, sluit ik mijn ogen. Even rust. Even niets. Even nergens aan denken.
Maar zelfs in het niets, zelfs in deze koude donkere nacht, waar ik in mijn eentje op de hoek van de straat sta, zonder dat mijn ouders weten waar ik ben, is hij er. Ik slik als ik denk aan hoe ik hem vanmiddag vast had. Tegen de kluisjes aan. Hoe hij me smeekte hem los te laten. Ik voeg het aan mijn lijstje redenen toe. Mijn lijstje kansen. Hoe groot is de kans nu nog dat hij me ooit zal vergeven voor dit alles? Hoe groot is de kans dat hij me ooit leuk zal vinden? Ik ben de tel anderhalf jaar geleden al kwijt geraakt, maar de actie van vandaag zou een onwijze stap omlaag zijn. Ik denk dat ik nu rond de -3 miljoen% kans zit.
Tuurlijk zag ik hem vanochtend. Ik zie hem altijd. Ik herken hem direct. Alsof mijn ogen een tracker hebben die zich automatisch naar hem toe lijdt. Ik herken zijn blonde haar, dat op een of andere manier overal een andere kleur heeft en altijd wat verwilderd voor zijn ogen hangt. Ik herken zijn slanke, toch stevige postuur. Iets kleiner dan ik. Sterk, toch te zwak om tegen me in te kunnen gaan. Ik herken zijn schattige giecheltje wanneer een van zijn vrienden weer een kortzichtige grap maakt, of wanneer ze elkaar belachelijk maken. Ik herken zijn ogen. Blauw, donkere randen, lichter wanneer je hem er recht in kijkt. Ik herken zijn stem. Al vanaf een afstand dat je zou denken dat honden nog niet eens iets hebben kunnen horen. Alsof ik een zesde zintuig bezit speciaal voor hem. Alsof ik bij hem hoor, voor hem gemaakt ben.
Ik neem nog een teug van mijn sigaret, die intussen al half is opgebrand. Ik denk dat hij het idee zou verafschuwen dat ik voor hem gemaakt zou zijn. Hij zou zichzelf opschrijven als de ongelukkigste op aarde. Hij is niet de enige. Vanochtend kon ik het simpelweg niet opbrengen om hem uit te schelden, na alles wat er de avond daarvoor was gebeurd. Ik had het mezelf nog zo gezegd, ik zou het moeten doen. Maar het kwam niet. Mijn hoofd leek leeg, het moment dat ik hem daar zag staan met die irritante ginger naast hem. Eenmaal in het bijzijn van mijn vrienden kon ik niet veel anders. Het zou opvallen als ik ineens zijn bestaan zou negeren. Dat heb ik in de afgelopen jaren nog geen dag gedaan.
Ik neem een laatste teug, waarna ik de sigaret op de grond laat vallen en hem verbrijzel met mijn schoenzool. Even kijk ik om me heen. Naar de straatlantaarn die het zicht over de weg mogelijk maakt. Naar de donkere bomen die zacht heen en weer bewegen, wat resulteert in zachte ritselende geluiden. Naar de koude, vochtige, tegels onder me. Ergens zou ik nu het liefst hier gaan liggen. Nadenken over waarom alles is zoals het is. Waarom er mij geen geluk is gegund. En tegelijk om alles te vergeten. Om gewoon te liggen. Op de koude tegels. Midden in de nacht. Terwijl niemand weet waar ik ben, en niemand me eigenlijk mist.
Helaas hoor ik een auto de hoek omdraaien. Het geluid van de banden die de klinkerstraat over razen komt steeds dichterbij, dus besluit ik maar gewoon de laatste meters te lopen, en op een of andere manier het huis binnen te komen. Als ik de hoek om sla naar het huis, zie ik tot mijn verbazing nog een lamp branden. Ik loop door het steegje naar de achterdeur, waar ik door de ramen ernaast mijn moeder nog zie zitten. Ik gris een kauwgompje uit mijn jas, die ik in mijn mond stop, en een deobus, die ik half leeg spuit over mijn hele lichaam. Alles om te voorkomen dat ze zal ruiken wat ik hier om het hoekje, en de hele rest van de avond, heb staan doen. Ik open de deur langzaam en stap binnen, waardoor ze vrijwel direct opkijkt.
'Je bent te laat' merkt ze simpelweg op. Ik haal mijn schouders op. 'Tijd vergeten'. Ze zucht en staat op. 'Ik wil dit niet weer Milo'. Haar woorden zijn streng en boos, maar het doet me weinig. Ik trek mijn jas uit en leg hem op de trap om zo mee te nemen. 'Milo'. Ik draai me om, waar ik in de boze ogen van mijn moeder kijk. Een blik die langzaam lijkt af te nemen. 'Wat is er toch met jou?' Wat is er met mij? Wat is er niet met mij? Ik schud mijn hoofd en loop weg naar de keuken om wat drinken te pakken. Ik hoor zachte voetstappen in mijn richting komen. 'Morgen heeft je zus een grote presentatie, waar je vader en ik heen zijn'. Fijn, ook dat nog. 'Wil je mee?' 'Nee' antwoord ik direct. Als er iets is wat ik nu absoluut niet kan hebben is het wel het aanzien van mijn trotse ouders over mijn succesvolle zus, wetend dat ze nooit trots op mij zullen zijn.
JE LEEST
Alles aan jou
FanficAl 3 jaar wordt Matthyas elke schooldag gepest door dezelfde jongen. Milo ter Reegen. Hij haat hem meer dan wie dan ook. Alleen is dat niet meer zo makkelijk als Milo uit het niets af en toe ineens aardig tegen hem doet.