Koen liep met langzame passen de brede, geplaveide oprit op, de stenen die onder zijn versleten gympen knarsten. Het was nog vroeg in de ochtend, maar de lucht was al zwaar van de belofte van een hete zomerdag. Zijn knieën voelden stijf aan, elk klein stapje veroorzaakte een scherpe pijn, alsof zijn spieren tegen hem in opstand kwamen. Hij trok de mouwen van zijn dunne trui nog wat verder over zijn handen, hoewel de hitte zijn rug al begon te bedekken met zweet. Achter hem slofte Juliette, zijn kleine zusje. Haar gezichtje was bleek, behalve de plekken waar het blauw en paars uitsloeg.
"Koen?" fluisterde ze, haar stem nauwelijks hoorbaar.
"Ja, Juul?" antwoordde hij, zonder om te kijken.
"Ik... ik voel me niet zo goed."
Koen stopte even, draaide zich naar haar om en liet zijn blik over haar tengere figuurtje glijden. Hij zag hoe ze haar armen om haar middel sloeg, alsof ze zichzelf wilde beschermen tegen iets dat niet alleen van buiten kwam, maar ook van binnen. Ze was zo fragiel, alsof één verkeerde beweging haar in duizend stukjes kon doen uiteenvallen. Maar Koen wist dat Juliette sterker was dan ze leek, sterker dan zij beiden ooit zouden durven toegeven.
"Nog even volhouden, Juul. We moeten gewoon naar binnen. Dan... dan kan je even liggen, oké?"
Ze knikte, maar haar ogen stonden glazig en afwezig. Koen wist niet goed wat hij moest doen. Hij wilde haar vasthouden, haar beschermen, maar elke aanraking deed pijn, voor hen beiden.
Het huis voor hen was een imposante villa, witgepleisterd en omringd door een keurig gemanicuurde tuin. Het leek perfect, zoals al de andere huizen in hun wijk, alsof het was weggescheurd uit een luxe tijdschrift en hier neergezet. De ramen glommen in de zon, maar voor Koen voelden ze als ogen die op hen neerkeken, hen in de gaten hielden, altijd klaar om te oordelen. Hij haatte dat huis.
Toen hij zijn hand op de deurklink legde, hield hij zijn adem in. Elke keer dat hij de deur opendeed, was er die angst. Wat als papa thuis was? Wat als hij weer... Koen verdrong de gedachte, duwde de deur open en stapte naar binnen. De stilte in het huis was oorverdovend. Koen voelde hoe zijn hart sneller begon te kloppen, de spanning in zijn lichaam groeide met elke seconde die verstreek.
"Snel naar boven, Juul," fluisterde hij. "Ga maar naar je kamer."
Juliette knikte opnieuw en verdween haastig naar de trap. Koen bleef even staan, luisterend naar de geluiden van het huis, maar hoorde alleen het zachte tikken van de klok in de woonkamer. Papa was waarschijnlijk naar zijn werk. Voor nu waren ze veilig.
Koen sloop naar de keuken en pakte een koud washandje uit de koelkast, iets wat hij de laatste tijd steeds vaker deed voor Juliette. Met trillende handen liep hij naar boven, naar haar kamer, waar hij haar ineengedoken op bed aantrof. Voorzichtig legde hij het washandje op haar voorhoofd en ze slaakte een zucht van verlichting.
"Het komt goed, Juul. Echt," fluisterde Koen, hoewel hij zelf niet zeker wist of hij zijn eigen woorden geloofde.
Door het raam van Juliette's kamer kon hij een glimp opvangen van de overkant van de straat. Daar, aan de andere kant van de dijk, woonde een gezin dat zo anders was dan het hunne. Twee mannen, altijd vriendelijk, altijd lachend. Ze hadden twee zoontjes, een tweeling, die vaak in de tuin speelden. Koen hoorde soms hun vrolijke geschater wanneer hij met Juliette aan de keukentafel zat, starend naar het lege bord voor hem.
Hij vroeg zich vaak af hoe het daarbinnen was, in dat huis waar lachen geen reden voor straf was. Hoe het zou voelen om zorgeloos te zijn, om in een veilige omgeving op te groeien waar je ouders van je hielden zonder voorwaarden. Koen wist dat die plek schuin tegenover hun eigen huis lag, maar het voelde alsof het lichtjaren van hem verwijderd was.
Terwijl hij daar zat, naast Juliette's bed, hoorde hij door het open raam het geluid van spelende kinderen. Het waren de tweelingjongens, hun stemmen vol levenslust en vreugde. Voor een moment sloot Koen zijn ogen, probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn om één van hen te zijn, om alleen maar gelukkig te zijn zonder de constante schaduw van angst die over je leven hing.
Maar het was slechts een fantasie, een korte ontsnapping. Toen hij zijn ogen weer opende, was hij terug in de kamer, terug in de realiteit waarin hij moest zorgen dat Juliette veilig was. Ze was zijn verantwoordelijkheid, zijn taak. Hij was haar grote broer, en dat betekende dat hij sterk moest zijn, zelfs als hij zich diep vanbinnen net zo bang voelde als zij.
"Rust maar even, Juul," zei hij zachtjes. "Ik blijf hier bij je."
Juliette's ogen flikkerden een beetje open, en een flauwe glimlach verscheen op haar gezicht. "Dank je, Koen," fluisterde ze, voordat ze haar ogen weer sloot en wegzakte in een onrustige slaap.
Koen bleef zitten, zijn ogen op het raam gericht, luisterend naar het geluid van het leven buiten. Het was een leven dat voor anderen zo normaal was, maar voor hem onbereikbaar leek. Toch, diep vanbinnen, hield hij vast aan een klein sprankje hoop dat op een dag alles anders zou zijn. Dat op een dag de donkere wolk boven hun hoofd zou verdwijnen en ze eindelijk zouden kunnen leven zoals kinderen dat zouden moeten doen.
Maar voor nu was dit hun werkelijkheid, en het enige wat Koen kon doen, was doorgaan, voor Juul, voor zichzelf. En hopen dat de volgende keer dat de deur openging, het niet papa zou zijn.