De dagen die volgden op hun bezoek aan Milo en Matthyas verliepen voor Koen en Juul ongewoon rustig. Het leek bijna alsof er een soort vredige mist over hun huis was neergedaald, eentje die de scherpe randen van hun normale bestaan verzachtte. Hun vader was in een zeldzaam goede bui, en hoewel Koen altijd op zijn hoede bleef, begon zelfs hij te hopen dat het misschien even zou duren.
Ze hadden de afgelopen dagen geen klappen gekregen, en hun vader leek zich meer met zichzelf bezig te houden dan met hen. Koen en Juul durfden bijna weer te glimlachen, al was het maar voor even. Het was alsof ze een glimp kregen van hoe het leven had kunnen zijn-zonder angst, zonder pijn. Misschien, dacht Koen soms in stilte, was er toch een kans dat hun vader zou veranderen.
Maar die illusie werd snel verbrijzeld.
Het was vroeg in de ochtend, nog voordat de zon volledig was opgekomen, toen hun vader thuiskwam uit de kroeg. Koen lag nog half te slapen toen hij het geluid van de voordeur hoorde, een doffe klap gevolgd door zware, onregelmatige voetstappen. Zijn maag kromp ineen. Dit was geen goed teken.
Juul lag naast hem, haar ademhaling zacht en rustig, nog volledig in haar dromen. Koen keek naar haar, een golf van bescherming over zich voelend. Hij wist wat er zou gebeuren. Dit soort ochtenden kenden ze maar al te goed.
Hun vader kwam de kamer binnen, zijn ogen rood en zijn gezicht verwrongen door woede en de geur van alcohol. Zonder een woord te zeggen, trok hij de dekens van hen af. De koude lucht liet Juul schrikken en ze opende verschrikt haar ogen, net op het moment dat hun vader Koen van het bed aftrok.
"Wat denk je wel niet, luiwammes!" bulderde hij. "Dat je zomaar kunt slapen terwijl ik de hele nacht uit m'n hoofd probeer te krijgen hoe ondankbaar jullie zijn?"
Voordat Koen zich kon verdedigen, voelde hij de eerste stoot in zijn maag. De pijn was fel en intens, alsof al het lucht uit zijn longen werd geperst. Hij kromp ineen, zijn armen instinctief om zijn buik slaand, maar het mocht niet baten. De tweede stomp kwam al snel, en toen een derde. Tranen welden op in zijn ogen, maar hij hield ze koppig tegen. Hij wilde niet huilen, niet voor hem.
Juul zat inmiddels rechtop in bed, haar ogen wijd van schrik. Ze wist dat ze stil moest blijven, dat elk geluid de situatie alleen maar erger zou maken. Maar toen hun vader haar plotseling aankeek, wist ze dat het geen zin had. Zijn ogen flitsten naar haar toe en zonder waarschuwing voelde ze een scherpe pijn in haar gezicht.
De klap kwam precies op de plek waar Matthyas haar had gekust. Het was alsof die warme herinnering werd uitgewist door het brute geweld van hun vader. De pijn brandde in haar wang, maar het was de schok die haar het meeste raakte. Ze had die kus zo zorgvuldig in haar hart bewaard, en nu leek het alsof die plek was bevuild.
Hun vader draaide zich met een laatste woedende blik om en strompelde de kamer uit, mompelend over ondankbare kinderen en hoe alles zijn schuld leek te zijn. Koen bleef nog even gekromd op de grond liggen, voordat hij langzaam overeind kwam. Zijn hele lichaam deed pijn, maar hij wist dat hij zich nu sterk moest houden, voor Juul.
Hij ging naast haar zitten op het bed en trok haar dicht tegen zich aan. Ze beefde nog steeds, haar hand automatisch naar haar wang bewegend. Koen legde zijn hand op die van haar, en keek haar diep in de ogen.
"Juul," fluisterde hij, zijn stem vastberaden ondanks de pijn die nog door zijn lijf trok. "Als iemand op school er iets over vraagt... zeg dan dat je slaapwandelde en tegen een open kastje aanliep. Niemand mag weten wat er echt gebeurd is, oké?"
Juul knikte langzaam, haar ogen gevuld met tranen die ze wanhopig probeerde tegen te houden. Ze haatte het om te liegen, vooral tegen de mensen die ze misschien wel konden vertrouwen, maar ze wist dat Koen gelijk had. De waarheid zou niets anders dan problemen brengen-problemen die ze niet konden riskeren.
Koen drukte een kus op haar voorhoofd, iets wat hij bijna nooit deed, maar vandaag voelde het juist. Hij wilde dat ze wist dat hij er altijd voor haar zou zijn, zelfs als de wereld om hen heen steeds donkerder leek te worden.
"Het komt goed, Juul," fluisterde hij nogmaals, niet zeker of hij het zelf geloofde, maar toch hopend dat zijn woorden iets van troost boden. "We komen hier doorheen. Samen."
Met die woorden trokken ze hun schoolkleren aan en maakten zich klaar voor een nieuwe dag. Hun lichamen deden pijn, hun harten nog meer, maar ze wisten dat ze sterk moesten zijn. Ze hadden elkaar, en dat moest genoeg zijn, hoe moeilijk het ook was. Terwijl ze het huis verlieten, omarmden ze de stilte van de vroege ochtend en liepen zij aan zij, de straat op richting school.