In de keren dat hij daarna gedurende een korte tijd bij bewustzijn komt, voelt hij zich zwak en moe en heeft hij overal pijn. Hij meent zich te herinneren dat hij schreeuwt van kwelling, woelt en draait, schopt en om zich heen slaat, maar meer dan dat verlaat hem wanneer hij weer in het diepe duister terecht komt. Elke keer zucht hij en steunt hij, worstelt hij om zijn ogen open te houden, maar elke keer faalt hij, en zegt zijn geest weer gedag tegen de werkelijkheid, waarna hij zijn ogen weer voor een lange tijd sluit.
Als hij opnieuw zijn ogen opent voelt hij zich sterker. Sterk genoeg om zijn ogen direct te openen, om zijn armen te bewegen en met zijn tenen te wiebelen. De hoofdpijn is nog steeds verschrikkelijk, maar het is nu draaglijk, hij kan het volhouden zonder het uit te schreeuwen van de pijn.
Geduldig laat hij zijn lang gesloten ogen wennen aan het felle licht in de kamer, zodat hij zijn omgeving in zich op kan nemen. De muren zijn van een glad materiaal gemaakt, merkt hij als hij een afwezig met zijn hand overheen strijkt. Het voelt heerlijk, maar wanneer hij er naar kijkt, beseft hij pas dat het hout moet zijn, en geschrokken trekt hij zijn hand terug. In het Huis zaten de houten muren vol splinters en scherpe stukjes ijzer, waar hij zijn hand regelmatig aan bezeerde. Hier is het echter anders, hij voelt niets als hij, dit keer wat voorzichtiger, met zijn linkerhand de houten wanden aanraakt.
Hij hapt even kort naar adem. Alleen de allerrijksten krijgen het voor elkaar om al het hout in hun huizen en gebouwen te schuren tot een glad geheel, zodra er ook maar sprake is van een moeilijke toekomst, zullen de huisbeheerders hun muntstukken ergens anders aan besteden.
Waar is hij?
Als hij verder om zich heen kijkt, ziet hij dat er naast hemzelf, niemand anders in de kamer is. Zijn bed is een simpel houten onderstel met een zacht stromatras en een zachte, zware deken van de vacht van een wollig dier. Er staat naast een bed ook nog een houten tafel met daarop een kandelaar met een onaangestoken kaars, een kastje van ongeveer drie voet hoog, en een grote kist gemaakt van riet.
Door een open luik met tralies er voor komt een koele wind hem begroeten, die hem even laat rillen, maar hij herstelt zich vlug. Het is fijn om de golf van frisse zuurstof in te kunnen ademen in zijn pijnlijke longen. Hij hoest een aantal keer raspend wanneer hij zich verslikt in de onverwachte stroom die zijn lichaam ingejaagd werd door zijn vlugge ademhaling. Het doet pijn en het voelt alsof zijn binnenste bloedt, maar als de hoestbui over is, schrijnt het slechts nog een beetje. Toch doet hij zijn best om zo langzaam mogelijk adem te halen om dat branderige gevoel te verminderen.
Als hij weer rustig is, besluit hij dat hij het vast wel aan kan om op te staan en op onderzoek uit te gaan.
Eerst voelen zijn benen wiebelig en knikken zijn knieën heftig heen en weer wanneer hij er druk op zet, maar als hij een tijdje balanceert om zijn evenwicht te kunnen behouden, komt de kracht in lichte mate terug - genoeg om stil te kunnen blijven staan, en om te kunnen lopen.
Met aarzelende passen loopt hij, zijn hand nog wel steun zoekend bij kasten en muren, richting de kleine houten deur aan de andere kant van de kamer. Hij merkt al snel dat hij moet bukken om door de opening te kunnen, en hij moet grinniken. Wie hier dan ook woont, hij of zij - hij meent te herinneren dat het een oude vrouw was - is niet erg groot.
Als hij de houten deur met iets of wat moeite weet te openen, loopt hij direct een schattige woonruimte binnen. Net zoals de kleine kamer waarin hij de afgelopen onbekende tijd geslapen heeft, is alles hier van hout. De vloeren, de muren, het dak en de kleine tafel die omringd is door zachte stoelen.
In een van de stoelen, groen met een kanten kleedje over de rugleuning, zit een oude, mollige vrouw met een vriendelijk gezicht.
Ze zit daar, kalmpjes te werken aan een breiwerk met een lieve glimlach op haar gerimpelde gezicht. Als ze opkijkt en ze hem ziet, lichten haar ogen op. "Daar ben je, ik vroeg me al af wanneer je wakker zou worden."
Hij kijkt haar een beetje verward aan, wie is die vrouw en hoelang is hij al hier?
Ze lijkt zijn vragende blik te begrijpen, want ze licht haar uitspraak meteen toe. "Je bent flink ziek geweest van je tocht door de bergen. Ik vond je vier dagen geleden vlak bij mijn huisje, buiten bewustzijn en helemaal vies. Mijn kleinzoon Zafux heeft je hier binnen gebracht, zodat je uit kon rusten." Ze is even stil, waarna ze hem wenkt om op de andere stoel - ook een groene - te gaan zitten. Wankelend loopt hij er naar toe, waarna hij dankbaar gaat zitten. De stoel is, net als het stromatras - heerlijk zacht en hij voelt hoe hij langzaam ontspant in de grote zetel.
"Vertel me eens, jongen, wie ben je, en wat doe je hier in de Stad van de Drakenrijders?"
Wat? Waar is hij? De Stad van de Drakenrijders ligt niet dicht bij Sforai, toch? Hij heeft er in elk geval nooit van gehoord.
Met een krakende stem weet hij wat woorden over zijn droge lippen te krijgen. "Mijn naam is Elias, vrouwe, ik kom uit Sforai en ik heb geen idee hoe ik terug moet komen naar mijn thuis."
De vrouw bekijkt hem verbaasd maar tevreden aan, duidelijk verrast door zijn beleefde taalgebruik. "Hoe ben je hier beland, Elias? Deze plek ligt zeer ver van je thuis vandaan, dus je komt hier niet zomaar. De Stad van de Drakenrijders is niet voor iedereen toegankelijk, alleen voor dezen die er thuishoren, er wonen of waardig genoeg zijn om deze plek te mogen aanschouwen, om van deze plek te kunnen weten."
Hij trekt een wenkbrauw op, maar beseft dat dat er vreemd uit moet zien. Bovendien is hem een vraag gesteld, een vraag die hij zou moeten beantwoorden gezien het feit dat hij de vrouw heel wat schuldig is nadat ze hem verzorgd heeft gedurende een tijdsperiode van vier dagen.
Daarom vertelt hij haar alles vanaf het moment dat hij de marktkoopman in Sforai bezocht om de schelp voor Arya te bemachtigen, tot het moment dat hij tot de ontdekking kwam dat hij midden in een berglandschap terecht was gekomen. Hij laat haast niets weg, alleen de onbelangrijke details, zoals wat hij Arya allemaal vertelde.
De vrouw knikt aandachtig en luistert geïnteresseerd naar zijn verhaal. Als hij klaar is met vertellen, is ze even stil en sluit ze haar ogen.
Elias twijfelt even of hij wat moet zeggen, of dat hij stil moet blijven. Hij denkt even dat de oude vrouw in slaap gevallen is, totdat hij ziet dat haar wenkbrauwen in een diepe frons staan en hij hoort dat ze zachtjes voor zich uit prevelt. Hij doet niet zijn best om te horen wat ze zegt, waarschijnlijk zegt ze haar eigen gedachten hardop, en het is onbeleefd om naar de gedachten van andere mensen te luisteren.
Hij wacht geduldig tot de vrouw haar ogen weer opent en hem ernstig aankijkt. "Elias, jongen, ik denk dat je hier terecht bent gekomen door middel van een magisch portaal.
Portalen worden verkocht voor een hele hoge prijs bij het elfenvolk. Het enige wat je nodig hebt naast het portaal, is een voorwerp van de plek waar je heen wilt. De manier van reizen met behulp van een magisch portaal is heel simpel, je hoeft alleen maar een glazen bol met daarin het voorwerp en de substantie voor het portaal ergens tegen aan te gooien, net genoeg zodat het tere glas breekt. Stap door het portaal heen en concentreer je op de plek waar je heen wilt, meer is niet nodig. Binnen enkele hartslagen zal je je stemming bereiken."
Ze kijkt hem aan, een haast vragende blik in haar ogen. Moet hij nu vertellen dat hij niet weet hoe hij hier is beland? Hij heeft geen idee, in Het Huis hadden ze immers niet zoiets als magische portalen, hij heeft er zelfs nooit eerder van gehoord! Het elfenvolk leeft diep in de Wildernes, en de zusters van Het Huis hebben altijd gezegd dat ze een heidens geloof er op nahouden, dus als je ooit met ze in contact zou komen... Er zouden verschrikkelijke dingen met je ziel gebeuren.
Bij die gedachten bidt hij binnensmonds naar aardmoeder Gaia, of zijn ziel gespaard mag worden.
"Gaat het wel, jongen? Je ziet nogal bleek," onderbreekt de oude vrouw zijn over elkaar tuimelende gedachten met een krakerige stem.
Hij knikt vlug. "Ja vrouwe, het gaat goed met me. Zou ik u kunnen vragen hoe het dan kan dat ik ooit op deze plek ben gekomen? Ik heb nooit een magisch portaal tot mijn beschikking gehad, net zoals het feit dat ik geen voorwerp heb van deze zogenoemde Stad van de Drakenrijders. Ik begrijp niet..." zijn stem sterft langzaam weg, maar er branden nog vele andere vragen op het puntje van zijn tong.
"Op het moment dat je in de doodlopende steeg niemand kon zien, werd het mij duidelijk dat de man die je achtervolgde waarschijnlijk een wezen uit de Wildernes is. Een rijk wezen, die zich een magisch portaal kan veroorloven. Het is mogelijk dat hij om te ontsnappen ene portaal heeft gebruikt, zodat hij zo snel mogelijk weg kon komen. Hij had echter niet met alles rekening gehouden. Nadat een portaal geopend is, blijft deze nog een bepaalde tijd doorlaatbaar, waardoor jij er slechts doorheen hoefde te stappen op meegesleurd te worden naar de Wildernes."
"Maar..." Hij wordt al onderbroken voordat hij zijn gedachten uit kan spreken.
"Waarom je dan juist op deze plek gedropt bent? Op die vraag kan ik tot mijn spijt geen antwoord geven, maar ik heb wel enkele speculaties. Een mogelijkheid is dat je voorouders hier vandaan komen, waardoor je hier thuishoort en iets in je geconcentreerd was om naar deze plek te komen op het moment dat je door het portaal liep. Het zou ook kunnen dat je hier thuishoort, dat je waardig genoeg bent hier te wonen." Ze kijkt hem even kritisch aan. "Dit is echter niet iets wat ik verwacht, gezien het feit dat je uit Angora komt." Ze zucht, en gaat daarna verder. "De meest logische reden voor je aankomst hier is simpel, de Stad van de Drakenrijders is nauw verbonden met de Draken die hier duizenden jaren geleden leefden. Het drakenartefact zal in je gedachten rond gedwarreld hebben, waardoor het portaal je hierheen heeft geleid."
Hij laat het verhaal even bezinken, maar hij weet al precies wat hij wil. Het enige wat hij wil, is terug naar Sforai, de plek waar hij is opgegroeid, de plek waar Het Huis is, de plek waar... Arya zou moeten zijn.
Hij hoopt met heel zijn hart dat het lieve meisje nog veilig en in leven is, de schuld dat hij haar alleen laat in die grote boze stad knaagt al aan hem, maar het feit dat de onzekerheid zo groot is, de onzekerheid of ze nog leeft of niet, verscheurt hem van binnenuit.
Ze zou hier moeten zijn, bij hem. Of beter, hij had aan haar zijde moeten blijven, hij had het drakenartefact moeten laten gaan en samen met Arya terug moeten lopen naar Het Huis. De zusters zouden nu niet bezorgd zijn, zij zouden samen zijn en alles zou goed komen.
Een stemmetje in zijn achterhoofd klaagt dat het waarschijnlijk nooit zo gelopen zou zijn, maar hij kan het niet helpen. Alles moet goed gaan met Arya, het kan niet anders.
"Vrouwe," begint hij daarom. "Ik weet dat het een hele eer is om hier terecht te komen, en ik begrijp dat ik misschien binnen in de samenleving ben gedrongen, maar ik moet terug. U heeft me zeer goed verzorgd en ik dank u daarvoor, maar er is iemand die op me wacht in Sforai. Ze is in gevaar, en ik moet haar in veiligheid stellen. Zou u daarom zo vriendelijk willen zijn om mij te wijzen hoe ik terug kan naar Sforai, vrouwe?" Zijn stem trilt bij de laatste woorden, en onwillekeurig moet de vrouw glimlachen.
"Het is niet aan mij te beslissen of je terug gezonden kan worden naar je geboorteplaats, jonge Elias. Bovendien is het haast onmogelijk om in een levenstijd lopend terug te keren, de Wildernes is gevaarlijk en men verdwaalt er vlug. In sommige delen tussen dit berggebied en het diepe woud raakt de zon de aarde nooit, je zult er sterven. Op die manier kun je je vriendin nooit helpen, al helemaal niet in de staat waarin je nu verkeert."
Zijn hoop slaat om in angst en radeloosheid.
"In de Stad van de Drakenrijders is er maar een iemand die kan bepalen of je waardig genoeg bent de plek te verlaten, of dat je hier voor altijd en eeuwig zal moeten blijven. Jonge Elias, morgenochtend breng ik je naar meester Gotuku, de meester van de geest en de leer der Draken."
JE LEEST
Drakenrijder
Fantasy- Kronieken van de Wildernes - - De delen volgen elkaar niet chronologisch op, verhalen kunnen apart gelezen worden. - Elias, een zestienjarige jongen met een kreupel been, heeft zich nooit thuis gevoeld in het weeshuis voor 'mindere kinderen.' Ho...