12

87 13 1
                                    


Hij kijkt op van het dunne verstofte boek vol herinneringen als hij een verandering in zijn omgeving opmerkt. Niet langer is de troonzaal koud en doods, niet langer dwarrelen de stofdeeltjes in de lucht als vallende sneeuw. Niet langer is de ruimte gevuld met donkere schaduwen die de zaal omhelzen in duisternis, de kilte vergroten en het licht verbannen. Er is iets veranderd, en direct weet hij wat, zodra hij kijkt naar zijn lievelingetjes. Zijn gekoesterde lievelingetjes, de drakeneieren die te rusten zijn gelegd in de verwarmende vlammen van het eeuwige vuur. Vuur dat groots zou moeten branden met een verzengende hitte, de eieren zou moeten laten gloeien als gesmolten ijzer.
Tot voor kort was er niet een vlammetje groter dan die van een kaars, was het eeuwige vuur niet warmer dan een zojuist gedoofde fakkel. Tot voor kort lagen de foetussen van de draken in een diepe slaap, te rusten voor decennia, era's zelfs. Rustend voor hun tijd om opnieuw te heersen.
Nu is er een verandering.
De temperatuur in de ruimte begint te stijgen, langzaamaan, ja, maar het stijgt na eeuwenlang als bevroren in de tijd geweest te zijn. Het kaarsvlammetje is gegroeid tot een vlam met de grootte van een flinke mannenvuist, en het verhit de haast versteende eieren tot een gloeiende ovaal met schubben.
Zijn voeten tintelen, de haartjes op zijn armen staan recht overeind, en hij grinnikt van verwachting en genot bij het gevoel van warmte. Er staat iets te gebeuren, het wordt warmer. De ware drakenrijder maakt zijn opkomst.
Met een blije zucht buigt hij zich weer over het stoffige boek, om de smeltende tijd door te komen met meer herinneringen aan de laatste drakenrijder.

De hele ochtend en een groot deel van de middag vliegen ze kalm over bergen en dalen, meren en wouden. Ze razen over bomen, kleine dorpjes in de bossen en grote steden in de bergen. Alle mensen kijken op als een gigantische draak, de koning van allen, hun zonlicht blokkeert terwijl hij als een ware heerser door de hemel schiet. Ze mompelen met grote ogen, kijken verwonderd naar het majestueuze wezen boven hen, rennen naar de tempels om hem te aanbidden.
Na vele duikvluchten en onverwachte bochten is Phyre er inmiddels aan gewend geraakt en is ze niet langer bang om te vallen, zolang Eagon zijn armen maar om haar heen geslagen heeft. Ze leunt met haar rug en hoofd tegen zijn borst aan, haar lichaam ontspannen en haar ogen gesloten. Zelf begint hij ook wat slaperiger te worden, de hele dag zijn mentale connectie vasthouden met zijn draak kost hem energie, meer dan hij verwachtte.
Al een flinke tijd vliegen ze boven een meer, ver van de bewoonde wereld, in volledige stilte, als plots de draak besluit hun connectie te versterken.
"Servire Ignem Aeternum," hoort hij de donkere klanken in zijn hoofd. "Igneus adolescentulo, ostendis potentiam, ut vis. Ego ostendam nomine meo, Solani Noxulim."
Het dringt niet direct tot hem door wat de betekenis is van de Latijnse woorden die de draak tot hem spreekt, pas na enkele hartslagen weet hij hoe belangrijk het is. Wekenlang, zelfs manenlang is hij onderwezen in de klassieke taal, puur om te kunnen onthouden wanneer zijn draak iets belangrijks meldt, zodat hij uit respect in dezelfde taal, de taal der Goden, kan antwoorden. De draak vertrouwt hem genoeg om hem zijn naam te laten weten. Zijn ware naam, de naam die alleen een drakenrijder weet. Letterlijk vertaald zei de draak: Je zult het vuur voor altijd eren, vurige jongeling. Jij toont kracht, en wil. Ik zal je mijn naam tonen. Solani Noxulim. Duistere Nachtschade. Direct begint hij te glimlachen van oor tot oor. "Eagon nomine meo est," antwoordt hij in versimpeld Latijn. "Servio Ignem Aeternum, custos ignis, Solani Noxulim."
Hij voelt hoe zijn bond met Solani versterkt, het is alsof hij niet een drakenrijder op een draak is, nee. Het is alsof hij een is met het schepsel van Torin, alsof hij kijkt door de ogen van het creatuur, alsof hij zelf boven de wolken vliegt, en hij slechts het lieve meisje Phyre op zijn rug meedraagt. Hij schrikt op uit de trans als zij overeind gaat zitten en haar hoofd naar hem toedraait. "Wat is er? Het voelde alsof je ineens helemaal weg was, alsof je niet meer in deze wereld was. Gaat alles wel goed?" vraagt ze bezorgd.
"Het gaat perfect," antwoordt hij met de grootste glimlach. "Ik weet zijn naam," fluistert hij verwonderd, zijn ogen groot van verbazing, verrassing en vreugde. "Hij heeft me zijn naam getoond." Hij kan het zelf maar amper geloven.
"Wat geweldig!" roept ze uit. "Dat is echt super, ik ben heel erg blij voor je!" Ze meent het, eerlijkheid schijnt door haar ogen, haar hele gezicht is verheugd om de vooruitgang die hij zojuist heeft gemaakt met zijn draak, met Solani. "Ik zou je dolgraag een knuffel willen geven voor deze prestatie, maar ik moet toegeven dat ik dat nog niet aandurf, zo hoog in de lucht," grinnikt ze. "Dus die heb je nog van me tegoed." Zelfs al vliegen ze vlak over de bomen, nog geen dertig voet van de grond, Phyre vindt het verschrikkelijk hoog.
"Het begint ook al donker te worden," mompelt hij. "Ik denk dat het slim is om nu ongeveer terug te gaan naar de Stad van de Drakenrijders, zodat ik je weer veilig thuis af kan zetten."
Ze glimlacht lief. "Dat is goed."
Na die ene zin stuurt hij met een enkel mentaal bevel zijn draak naar rechts, om over de bergen te vliegen, richting huis.
Zodra Solani vlak over de bergrand scheert, en haast verticaal langs de wand naar beneden gaat, zodat hij de stekel voor zich stevig beet moet pakken om zichzelf en Phyre zittend te houden, ziet hij in de verte al dat er iets mis is. Op de plaats waarvan hij weet dat ongeveer de Stad van de Drakenrijders is, ziet hij dikke rookwolken die in een mist van roet door de hemel tollen. Het meisje voor hem heeft nog niets door, met haar ogen gesloten geniet ze van de rust. Hij besluit haar nog niets te vertellen, uit angst dat ze in paniek zal raken, maar toch stuurt hij Solani aan om met sterkere vleugelslagen wat sneller te gaan vliegen. De draak lijkt het al aan te voelen want voordat hij zijn mentale bevel kan sturen, begint het schepsel al vlugger met zijn vleugels te slaan.
Als een speer schiet hij door de lucht, al beetje bij beetje dalend om zo snel mogelijk thuis te komen. Elke seconde die voorbij gaat voelt hij hoe de bezorgdheid in hem zich opbouwt tot een zware knoop in zijn maag. Er is echt iets verkeerd, nog nooit heeft hij zo'n grote rookwolk gezien. De Stad van de Drakenrijders... het staat in brand! Het valt hem op zodra ze dichterbij vliegen, vlammen van boomlengtes hoog schieten uit daken van gebouwen, verwoesten straten met dodelijke hitte. Geschreeuw is te horen, gegil en gekrijs van verbrand vlees.
"Eagon," klinkt Phyre's trillende stem. "Wat is er aan de hand?"
"De stad," hijgt hij, "het staat in brand, ik weet niet wat er is gebeurd, het moet verschrikkelijk zijn!"
"Mijn familie," begint ze paniekerig te snikken. "Mami, Aviendha, Dahlia, ik moet weten of ze oké zijn! Zie je vlammen bij de weide in de buurt, Eagon? Staat mijn huis in brand?"
Gezien het feit dat ze niet ver van de Stad van de Drakenrijders af woont, slechts een paar honderd boomlengten er vanaf, vreest hij voor het ergste. Zodra ze echter dichterbij komen, ziet hij dat de kleurige weide nog helemaal intact is. Het huisje, goed verscholen achter vele bomen, is de vijand ontgaan, vast en zeker. Hij besluit er heen te vliegen, om zo in elk geval een deel van Phyre's familie op te halen om hen te brengen naar het paleis van de Drakenrijders, zijn onderkomen, vlak bij de tempel.
Een verkeerde keuze.
Zodra Solani slechts een boomlengte hoog vliegt en vaart mindert, begint het salvo. Het lijkt wel of honderden pijlen op hen af komen, van alle kanten van de kleine bloemenweide. Voor een draak zo groot en sterk als Solani zijn het niet meer dan speldenprikken die maar amper door zijn dikke schubben heen penetreren, maar toch voelt het wezen de pijnprikkels, waardoor het uit alle macht probeert omhoog te komen. Doordat de pijlen wel door het gespannen vlies van de vleugels heen gaan, en er grote gaten ontstaan waar het donkere bloed uitvloeit, gaat het lang niet zo snel als ze kunnen winnen. Zijn hart bonkt in zijn keel en zijn gejaagde ademhaling zorgt er voor dat zijn borst vlug op en neer gaat. Ook Phyre is doodsbang, ze trilt zo erg dat hij vreest dat ze uit zijn armen zal bibberen. Net voordat hij denkt dat dat gaat gebeuren, gilt ze hard en valt ze daarna slap in zijn armen terug, waarna Solani zich uit het boogschuttersbereik weet te werken.
Net te laat.
Uit haar schouder steekt de schacht van een kleine pijl, een pijl die duidelijk gericht was op een van de berijders in plaats van de draak. Een grote bloedvlek begint zich te verspreiden vanuit haar schouder, door de dunne stof van haar tuniekje heen. Ze schokt zacht heen en weer van pijn. "Het doet zo veel pijn, Eagon..." murmelt ze. "Haal het weg, haal het weg."
Haar hand klauwt zachtjes aan zijn arm, maar ze heeft niet genoeg kracht om haar arm naar de pijlschacht te bewegen. "Eagon..." zucht ze ademloos. "Haal het er uit, zorg er voor d-dat d-die pijn weg-g-gaat..."
Zijn hand drukkend op de plek rondom de diepe wond, zodat het bloed niet met zo'n grote vaart uit haar tere lichaam stroomt, schudt hij zijn hoofd. "Ik breng je naar meester Gyan, hij weet vast wel wat we moeten doen, je-je-je moet gewoon wakker blijven," stottert hij. "Het komt allemaal goed, blijf bij me, Phyre, hou je ogen open."
Een enkele traan rolt over haar bleke gezichtje, waardoor haar rode haren nog meer lijken op de vlammen die zojuist de Stad van de Drakenrijders verwoest hebben. Haar eens zo felle groene irissen beginnen dof te kleuren, waardoor ze meer op een porseleinen pop lijkt dan op het meisje met wie hij de laatste tijd zoveel tijd heeft doorgebracht.
Solani schiet inmiddels weer door de lucht als nooit tevoren. Met een vaart zo snel als het licht vliegt hij naar zijn onderkomen, het paleis van de Drakenrijders.
"Het doet zoveel pijn, Eagon..." haar lichaam schokt tegen hem aan, waardoor de rode vloeistof nog sneller uit haar fragiele lichaam loopt. "Laat h-het stop-p-pen!"
Hij wiegt heel langzaam heen en weer, uit angst haar nog meer pijn te doen. "Het komt goed, Phyre, je bent sterk, je gaat het halen." Haar ogen beginne zich langzaam te sluiten. "Nee! Hou je ogen open, Phyre, hou je ogen open. Het komt goed, meester Gyan weet wat hij moet doen, hij gaat je helpen, hij gaat de pijn weghalen."
Inmiddels komt het paleis van de Drakenrijders steeds dichterbij, over enkele minuten zullen ze er zijn. Phyre's ogen vallen nu echt dicht, en hoewel ze nog even lijkt te proberen ze te openen, is het tevergeefs. Ze valt langzaam weg, en hij voelt het. Hij voelt hoe ze langzaam buiten bewustzijn raakt. Net voordat ze helemaal slap in zijn armen valt, mompelt ze nog een paar woorden, waarvan zijn hart brandt van verlangen, en zijn maag samenknijpt van verdriet.
Nog voordat Solani helemaal geland is en stilstaat, springt hij al van de rug af, met de gewonde Phyre in zijn armen. Hij blijft mompelen. "Het komt goed het komt goed, meester Gyan gaat je redden, je wordt weer helemaal beter."
Ze hangt slap in zijn armen als hij de trappen naar de ziekenzaal op sprint. "Meester Gyan," roept hij uit alle macht. "Help me! Meester Gyan! Iemand!"
Haast direct komt er een vrouw van de ziekenboeg naar hem toe gerend, die hem voorgaat naar de ziekenzaal, zelfs al weet hij perfect waar het is. "Leg haar hier maar neer," zegt ze zacht. "Ik zal doen wat ik kan." Een andere zuster duwt hem voorzichtig maar resoluut de kamer uit, terwijl hij tevergeefs tegenstribbelt. "Ze kan beter werken als je haar niet afleidt. Ze zal haar best doen het meisje te redden, vertrouw me. Fiducia."
Hij zucht, terwijl alle energie zijn lichaam verlaat. Gedwee laat hij zich meevoeren, terwijl zijn gedachten uitgaan naar de laatste woorden die hij van zijn vriendin had gehoord.
"Ik hou van je."


DrakenrijderWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu