16

76 13 0
                                    

De koelte van de kamer lijkt nu al enige tijd niet warmer te worden. De stofdeeltjes vallen nog steeds even snel, zorgen er voor dat de gehele troonzaal, nog altijd kil en koud, wordt bedekt door een grijze deken. Spinnenwebben hangen in hoeken en aan het plafond, water drupt vanuit kieren en gaten uit de ijzige muren en plafondbogen die langzaamaan steeds verder ontdooien.
Oh, als het paleis weer vernieuwd zou worden, en hersteld zou worden in de staat waarin het zich era's lang heeft bevonden. Lichtbruin steen, verlicht en verwarmd door de heerlijke zonnestralen die door de ramen binnen schijnen. Een verhitte kamer voor de drakeneieren die branden in de gloeiend hete vlammen van het Eeuwige Vuur.
Jongelingen die vrolijk door de gangen rennen, op weg naar hun volgende les. Opgewonden kreten van mensen die voor het eerst vliegen op een draak. Het gebrul van een drakenmoeder op het moment dat haar kinderen uit het ei kruipen en hun vleugels strekken.
Als het ooit weer zo zou zijn zou het perfect zijn, als de draken weer rondvliegen rondom de hoogste torens, de bergtoppen, boven de hoogste wolken. Een stralende warmte die uitspreidt over de gehele Wildernes, zodat de donkere en duistere plek weer een schitterend en bijzonder woud wordt, relatief ongevaarlijk, zoals het ooit was.
Zal het ooit gebeuren? Hij vraagt het zich af als hij de volgende paar pagina's openslaat, ze leest, en opnieuw een ander hoofdstuk begint in het leven van de laatste drakenrijder, Eagon Sheng-du.


"De drakenjagers, de Hantá, zijn voor het laatst gesignaleerd in de buurt van Oswaïne 50 mijl oostwaarts vanaf hier. Onze verkenners hebben in de verte vuren gezien, en grote rookwolken, waaruit mogelijk geconcludeerd kan worden dat de Hantá zich daar bevinden." Meester Tseng, krijgsmeester van de Drakenrijders, staat voorover gebogen over een grote kaart van de Wildernes in het midden van de grote ruimte, waar alle Drakenrijders bij elkaar staan om te overleggen over de volgende stap in de oorlog tussen de Drakenrijders en de Hantá. Wijdbeens staat hij, zijn handen rusten met gespreide vingers op het stenen tafelblad, waar de vergeelde kaart op is uitgespreid.
"Is het geen val?" klinkt de stem van meester Chië, een wijze man die al jaren de positie van een van de beste drakenrijders in de Wildernes bekleedt. De man haalt zijn hand door zijn donkere baard terwijl hij zijn wenkbrauwen fronst
"Waarom zou het een val zijn? 50 mijl oostwaarts is niet de eerste plek waar je zou zoeken," zegt Meester Gotuku, een strijder in hart en nieren. "Ik stel voor dat we onze beste mannen meenemen en ze daar in de pan hakken en volledig verbranden met het drakenvuur."
Direct ontstaat er een discussie, een waar Eagon en Phyre zich nog niet in mengen. Zij zijn jong en het niet waard om naar geluisterd te worden in zo'n belangrijke krijgsvergadering. Toch zijn ze het beiden eens met Meester Gotuku, aanvallen is de beste verdediging, en het is de enige manier waarop ze hun wraak kunnen krijgen.
"Als het plan is om aan te vallen, lijkt het mij verstandig om eerst te bepalen of de Hantá daadwerkelijk daar zijn, met een kleine groep verkenners, voordat we tot actie overgaan. Sowieso lijkt het mij slimmer om eerst een diplomaat te sturen alvorens te vechten." De krakerige, oude stem van Meester Pacem, de vredelievende priester van de Stad van de Drakenrijders, komt maar amper boven het geroezemoes uit. Meester Chië knikt beamend, maar meester Gotuku en meester Tseng kijken hem wantrouwend aan. "Als we iets willen doen, wraak willen nemen voor ons volk, onze verliezen, onze dierbaren die niets konden doen aan het leed dat hen is gegeven, het geluk dat hen is ontnomen, dan moeten we nu tot actie overgaan. Zijn jullie gek geworden? Sinds wanneer is afwachten een eigenschap van de sterksten, de meest machtige mensen in de hele Wildernes? We moeten vechten, en deze bedreiging elimineren! Wie is het met mij eens? Wie vindt dat de Hantá voor eens en altijd geëlimineerd moeten worden?" Meester Gotuku schreeuwt het uit, wat hem direct instemmend gejuich van alle genodigden oplevert, mensen die niet kunnen wachten hun overleden, vermoorde dierbaren te wreken. Ook Phyre, die gekleed gaat in een pak van strak aansluitend zwart drakenleer, een bepaalde stof die vuurbestendig is, schreeuwt krijgslustig mee met het overgrote deel van de mannen die roepen om wraak. Eagon zelf is wat rustiger, al is hij het overduidelijk eens met meester Gotuku.

DrakenrijderWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu