Verder wil de vrouw er geen woord meer over kwijt. Ze is vastbesloten hem verder niets te vertellen uit angst dat hij te veel te weten komt. Het enige wat ze zegt is dat ze hem morgen vroeg wakker zal maken voor de wandeling naar het centrum van de Stad van de Drakenrijders, die ongeveer zal duren tot iets voor het middaguur.
Hoewel de vrouw, die zich Keya laat noemen, niet praat over zijn lot, ze babbelt wel een eindje voor zich uit over voedsel. Bij alleen de gedachte aan iets te eten krijgen voelt hij zijn maag rommelen. Het verbaast hem dat hij niet verhongerd is, gezien het weinige eten dat hij de laatste tijd heeft gehad. Als hij er Keya naar vraagt, lijkt ze in eerste instantie geen antwoord te willen geven, totdat ze bedenkt dat het waarschijnlijk geen kwaad kan.
"Ik heb je de afgelopen dagen wat slappe soep gegeven toen je sliep, jongen." Ze kijkt hem met een mistroostige glimlach aan. "Het heeft helaas maar weinig geholpen, je bent zo mager als een lat, het is ongezond voor een jongen van jouw leeftijd. Hoe oud ben je ook alweer?"
"Ik ben zestien zomers oud, vrouwe" antwoordt hij beleefd.
"Dat bedoel ik, je moet meer eten, kreeg je niet genoeg te eten, daar waar je vandaan komt?" vraagt ze met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht.
Hij voelt een steek van heimwee als hij dat hoort, maar toch schudt hij zijn hoofd. "Ik kom uit een huis voor mindere kinderen, vrouwe, we leefden van het gene dat we van het land konden halen, en voor andere dingen hadden we de donaties van de rijken nodig. Het was een sober bestaan in Het Huis, maar Grote Gaia en Heer Torin hebben goed voor ons gezorgd."
De vrouw puft verontwaardigt voordat ze zich omdraait en naar een grote afgedekte ketel loopt die ze in het brandende haardvuur zet. "Hoe sober dan ook, het is niet genoeg geweest. Je had vele malen groter er sterker kunnen zijn als ze je meer te eten hadden gegeven." Met een grote houten lepel begint ze in de ketel te roeren, waardoor er een heerlijke geur door de kamer verspreid wordt. Zodra de aroma's zijn neus bereiken, gromt zijn maag hardop en verkrampt het lichtelijk. Beschaamd slaat hij zijn arm over zijn hongerige buik heen. Arya zou nu tegen zijn maag gefluisterd hebben dat hij weldra eten zal krijgen, maar bij de gedachte aan zijn blinde vriendin lijkt alles nog erger te verkrampen.
Niet veel later zit hij met een dampende kom stevige, groene soep met stukken gescheurd vlees in zijn handen. Al bij de eerste hap merkt hij dat de zachte substantie zijn binnenste verwarmd, en hij beseft dat hij tot dat moment niet eens had opgemerkt dat hij het koud had.
Binnen een korte tijd heeft hij drie vollen kommen naar binnen gewerkt, al die tijd heeft Keya hem vertederd glimlachend aangekeken, tot het punt dat hij zich er ongemakkelijk bij gaat voelen. Nu zijn maag volledig gevuld is, voelt zijn lichaam voor het eerst sinds tijden tevreden. Hij voelt zich zelfs zo erg op zijn gemak, dat hij soezerig wordt, en begint te gapen.
"Ik weet dat je moe bent, jonge Elias," kraakt de stem van Keya. "Ga maar lekker slapen, je hebt het nodig. Ik wek je morgenochtend wel."
Na een lange, van diep vanbinnen komende gaap rekt hij zich uit en besluit hij de raad van de oude vrouw op te volgen. "Bedankt voor het eten, vrouwe," zegt hij slaperig. Daarna draait hij zich om en loopt hij door dezelfde deur als waar hij enige tijd geleden doorheen was gekomen weer terug naar de slaapkamer, om op het stromatras neer te vallen en te slapen als een os.
Nog voor het moment dat de zon op is, wekt Keya hem uit een diepe, droomloze slaap. Eerst is hij wat verward, maar zodra hij het gerimpelde gezicht van de vriendelijke vrouw ziet, herinnert hij zich alles weer. Hij krijgt even de tijd om te eten, zijn lichaam te wassen met een kom opgewarmd water, waarna hij een warme mantel krijgt, die volgens Keya ooit behoorde aan haar zoon, maar die heeft hem blijkbaar niet meer nodig. Zelf draagt de vrouw een linnen tas op haar rug, waardoor ze lichtelijk gebogen staat. Met een stok in haar hand voor extra steun en een groengrijze mantel die haast niet opvalt tegen de omgeving, gaat ze hem voor naar de Stad van de Drakenrijders.
Het duurt niet lang voordat zijn heup begint de zeuren met steken. Hij merkt dat hij zich stroef voortbeweegt, alsof zijn spieren en gewrichten zijn vastgeroest en hoewel Keya niet de jongste meer is, kan hij haar al vlug niet meer bijhouden.
Na een tijdje kijkt ze om, inmiddels loopt ze zo'n dertig voet voor hem. Hij geeft geen kik en strompelt dapper door, maar als ze langer dan dit over glibberige stenen moeten lopen zal hij op een gegeven moment niet meer kunnen lopen van de pijn.
"Lukt het?" vraagt ze bezorgd.
Hij knikt bij wijze van een antwoord en zwoegt verder. In Sforai had hij een geweldig uithoudingsvermogen, de steken in zijn benen kon hij urenlang verdragen, ook als ze zo hevig waren als dit. Nu echter voelt hij dat hij verzwakt is. Zijn ademhaling is sneller dan het zou moeten zijn, en toch weet hij deze niet onder controle te houden.
Het duurt niet lang voordat Keya besluit dat hij genoeg heeft geleden.
"Ga zitten," zegt ze. "We rusten even, want op deze manier kun je straks niet lopen."
Uitgeput laat hij zich vallen op zijn goede heup, maar hij kreunt toch bij de schokgolf die de beweging teweeg brengt in zijn lichaam. Hij probeert de genieten van de korte periode van rust, van het zachte jonge gras onder zijn voeten, de waterige zon die met moeite door de wolken heen komt. Het mooie uitzicht van een eindeloos berglandschap en de kleuren van de wolken in de lucht. De rustige, natuurvolle omgeving in al zijn glorie.
Hij moet toegeven dat alles hier prachtig is. Niet dat hij er voor altijd zou willen blijven, de grote sfeervolle stad Sforai had ook zo zijn pluspunten, net zoals de hete zomerdagen in Het Huis. Hij kijkt nog steeds zijn ogen uit terwijl zijn ademhaling langzaam vertraagt naar een normaal ritme als Keya plotseling begint te praten. "Weldra zullen we de Stad van de Drakenrijders betreden, dus ik neem alvast de regels met je door. Je spreekt niemand aan, behalve als er tegen jou gesproken wordt. Je zal niet zeggen wie je bent, of wat je hier doet, tenzij ik je laat weten dat het je toegestaan is. Tegen Meester Gotuku praat je ook alleen als er wat van je gevraagd wordt. Je zal alles wat hij van je vraagt vrijwillig ondergaan. Hij zal je geest betreden en bepalen of je onze samenleving kunt verlaten. Mag het, dan zal hij je verdere toelichting geven over hoe je terug kunt komen naar je geboorteplaats. Zo niet, dan zal hij bepalen over je verdere lot. Begrepen?"
Hij knikt.
De Stad van de Drakenrijders is niet groot, zoals Sforai, maar het is er knus en gezellig, en het heeft zeker de rijkdom van een grote stad. Grote gebouwen van steen zijn er volop, omringd door poorten met gouden punten en stenen draken die de openingen bewaken. Er zijn grote tuinen met schitterende bloemen, en bijna alle mensen lopen er rond in keurig geweven gewaden met gouden stiksels.
Met zijn hoofd gebogen, zoals Keya hem later op hun reis naar de Stad van de Drakenrijders toefluisterde, loopt hij achter de oude vrouw aan, die met haar handen in elkaar gevouwen in een vlugge pas over de plaveide straatjes loopt, richting een van de grootste en rijkste gebouwen van de stad. Het wordt omringd door een gigantische tuin, misschien groter dan de koninklijke tuinen van Sforai. Het bedekt een groot deel van de berg, die achter het majestueuze huis oprijst tegen de lucht. De Stad van de Drakenrijders is gelegen in een dal, haast onzichtbaar vanuit elke andere berg om het dal heen, verborgen achter rotsen, afgronden en andere wonderlijke natuurelementen.
Een van de talloze bedienden van meester Gotuku ontvangt hen in een grote hal. Hij zegt hen met een lijzige stem dat hij 'Heer Pàntú Gotuku, meester van de geest en van de leer der Draken' hen spoedig zal kunnen ontvangen. Hij raadt hen aan gebruik te maken van de waskom en daarna een gewaad aan te trekken uit respect voor de meester.
Keya helpt hem bij het wassen, waardoor hij zich uitermate ongemakkelijk voelt, maar ze zegt geen woord en geeft hem na zijn uitgebreide wasbeurt een vederlicht gewaad aan.
Het valt als een jurk om hem heen, maar vreemd genoeg voelt hij zich prettig in het zwart met rode gewaad met brede mouwen. Volgens Keya, die nu uit nervositeit iets spraakzamer is, mag er onder een gewaad geen andere kleding gedragen worden, want dan zou de ziel niet puur genoeg zijn, en zou het lichaam zich kunnen verbergen achter leugens en onwaarheden.
Voordat de diender terug komt, leert ze hem nog de juiste manier om de meester te begroeten. Een buiging met zijn handen op en vreemde manier in elkaar geslagen.
Doordat Keya een haast angstige indruk maakt, begint hij ook een knoop in zijn maag te voelen, de spieren verstrakken van de zenuwen, en hij ademt een aantal keer diep in en uit om ze te verdrijven.
Dan komt de diender eindelijk terug om hem – en hem alleen – te begeleiden naar meester Gotuku. Hij leidt hem door gangen en zalen, hallen en over trappen. Sommige zijn slechts bedekt met een simpel tapijt, anderen staan vol met waardevolle spullen, glimmend van het goud en de edelstenen.
'Heer Pàntú Gotuku' staat met zijn rug naar hem toe in een grote zaal met enkel een wit, wollig tapijt als decoratie. De man is lang en staat keurig recht met zijn handen achter zijn rug gevouwen te kijken naar het uitzicht over zijn tuin. Via een groot glazen raam dat haast de hele wand van de kamer bedekt, kan hij zien tot aan het grote woud dat zich uitstrekt tussen de bergen.
De diender verlaat de kamer geruisloos en sluit de grote houten deur achter zijn rug, zodat hij nu samen met de meester in een kamer staat.
"Elias," hoort hij een lichte stem zeggen. Meester Gotuku heeft zich omgedraaid, waardoor zijn uiterlijk zichtbaar wordt. Hij heeft een hard, puntig gezicht met een korte, nette, zwarte baard, in dezelfde kleur als de rest van zijn lange haar.
Hij draagt een lang, zwart met goud en rood gewaad, net als Elias zelf. De blik van de meester is streng en met priemende ogen kijkt de man hem aan, waardoor hij ineens weet wat de juiste manier was om de man te begroeten.
"Heer," spreekt hij zacht terwijl hij een diepe buiging maakt.
"Kom hier, Elias," spreekt de man zacht.
Hoewel zijn stem zacht en licht is, lijkt het wel door de lege kamer te dreunen. Met schuifelende stapjes loopt hij wat naar voren, totdat hij aarzelend vlak voor de man staat.
"Ga zitten, Elias," vervolgt meester Gotuku.
Houterig gaat hij op zijn knieën zitten, zijn hoofd gebogen. Door hem heen gieren de zenuwen door zijn aderen, en met heel zijn hart hoopt hij op het juiste antwoord van de meester. Niet lang daarna voelt hij een oude maar sterke hand op zijn hoofd, met de palm ervan haast op zijn voorhoofd. Hij wil zijn ogen openen om te zien dat de man recht voor hem is gaan zitten met een gezicht vol van concentratie, maar hij krijgt zijn ogen niet bewogen.
Dan voelt hij het.
Dat akelige gevoel, alsof de meester van de geest dwars door zijn ziel kijkt, zijn herinneringen proeft, zijn bestaan betwijfelt. Hij zit verstijfd van angst, wachtend tot dat Gotuku uit zijn gedachten verdwijnt. Hij wil schreeuwen, hem wegduwen, roepen dat het zijn leven is, dat hij het recht niet heeft om zijn gedachten te lezen.
Hij krijgt echter geen spier bewogen.
Als de man uit zijn geest verdwijnt merkt hij pas dat hij zijn adem al die tijd heeft ingehouden. Dankbaar zuigt hij zuurstof in zijn pijnlijke longen, en met een duizelig hoofd kijkt hij op.
Meester Gotuku staat inmiddels al weer met zijn rug naar hem toe gedraaid te kijken naar zijn tuin.
Elias wil vragen wat er aan de hand is, of hij waardig genoeg is, hoe hij naar huis kan, maar hij krijgt de woorden niet over zijn lippen.
Plots hoort hij de woorden die hij heeft gevreesd in zijn hoofd, gezegd door de man die zijn lot zou bepalen."Je zult de Stad van de Drakenrijders niet verlaten. Je zult de Stad van de Drakenrijders niet verlinken aan anderen. Je zult op geen enkele manier contact zoeken met anderen die zich niet bevinden in de Stad van de Drakenrijders. Van dit alles zal jij niets doen, totdat de Goden je waardig hebben bevonden."
JE LEEST
Drakenrijder
Fantasy- Kronieken van de Wildernes - - De delen volgen elkaar niet chronologisch op, verhalen kunnen apart gelezen worden. - Elias, een zestienjarige jongen met een kreupel been, heeft zich nooit thuis gevoeld in het weeshuis voor 'mindere kinderen.' Ho...