Dankzij de vakkundige verbanden die Norryah voor hem had aangelegd, weet hij de volgende ochtend de afgesproken plek zonder te veel pijn in zijn voeten te bereiken. Ja, de wonden brandden nog steeds tijdens het lopen, maar er kwam in elk geval geen stof en zand in het opengereten vlees van zijn voetzolen.
Nu staat hij bij de ruïne van de eens vast prachtige tempel, maar hij ziet Saffiera nergens. Nergens ziet hij de vurige krullen die hij stiekem had gehoopt te zien. Hij herinnert zich precies hoe het gitzwarte gewaad haar lichaam perfect omarmde, haar slanke vormen benadrukte, haar smalle gezicht nog spitsiger maakte en haar bleke huid nog beter liet uitkomen. De hele nacht heeft ze door zijn hoofd gespookt, maar nog meer hoe dodelijk haar stem had geklonken, hoe ijzig die blik was. Hij besluit de tempel te verkennen, in de hoop dat hij zijn lerares zal zien zitten op een van de talloze vervallen pilaren.
Mank hinkt hij door de indrukwekkende tempel. Overal staan marmeren pilaren, verweerd door de tijd. Ze waren vast ooit glanzend wit, en droegen een dak dat zwaar op hen leunde. Hij kan zich prima voorstellen hoe het er uit moet hebben gezien, met schitterende beelden, veel goud en zilver, edelstenen en afbeeldingen gemaakt van de duurste verf. Hij droomt weg, terwijl hij denkt aan hoe het er hier ooit aan toe is gegaan. Monniken die in gekleurde gewaden en mantels door de tempels liepen, de voortekenen bestuderend. Mensen vanuit de hele Wildernes die kwamen om te bidden naar de draken, hen kwamen vereren. Hij kan het zich zo goed voorstellen, hoe dit ooit een plek vol leven was, dat broeide van de lust om door te gaan met het avontuur wat men het leven noemt. Hij verlangt naar die tijd, hij verlangt dat hij in die tijd had kunnen leven. Het zou prachtig geweest zijn.
Nog altijd hangt er een sfeer van macht tussen de afgestompte pilaren. Overal liggen brokstukken van het plafon, afgebroken pilaren en stukken gebroken steen. Hier en daar liggen wat bladeren en overal waar hij kijkt ligt stof. Er staan afgebroken beelden van draken en er staan Latijnse beschrijvingen over verschillende voorwerpen, gedrukt in het harde steen. Hij kan er maar enkele woorden uit halen, woorden als objectum draconum, disparuit, en absconditus est. Dankzij de dingen die vrouwe Du'Quinione met hem had doorsproken, kan hij deze dingen begrijpen. Het heeft iets te maken met verdwenen en verborgen drakenobjecten, maar verder begrijpt hij er weinig van, hoe diep hij ook nadenkt. Niet dat het logisch zou zijn als hij al zoveel Latijnse kennis zou hebben na twee ochtenden, maar toch zou het fijn zijn als hij alles had geweten.
Als hij de hele tempel heeft doorzocht, weet hij nog steeds niet waar Saffiera zich bevindt, dus hij besluit om op zijn gemakje naar de waterval te wandelen, benieuwd naar het prachtige natuurverschijnsel. Zodra hij over het bestrate pad in de richting van de kletterende waterval, weet hij ineens dat hij daar Saffiera kan vinden. Waarom? Dat weet hij niet, alleen dat hij haar daar, bij de waterval zal vinden.
En inderdaad. Zodra de waterval duidelijk in zicht is, ziet hij het silhouet van zijn lerares in de leer der Draken met haar rug naar hem toe zitten. Net zoals gisteren blaast de wind haar haren alle kanten op, de springerige krullen dansen in het rond terwijl hij haar benadert.
Zodra hij binnen gehoorsafstand is, hoort hij haar ijskoude stem weer, zonder enige emotie. "Het duurde te lang voordat je doorhad waar ik was." Ze constateert het slechts, maar toch voelt hij het alsof het de bedoeling is dat hij zich verdedigt.
"Ik heb je- u overal gezocht in de tempel, maar ik-" Hij krijgt niet eens de kans om zijn zin af te maken voordat ze hem al onderbreekt.
"Je staat niet open voor mijn gedachten, je geest zit vol met onbelangrijkheden waardoor je niet toegankelijk bent voor mijn sturen. Pas toen er geen andere optie was luisterde je naar de hints die ik je toezond met mijn geest." Ze houdt even stil. "Ga zitten en mediteer, zodra je aan niets denkt, kun je gaan."
Hij zucht, en laat zichzelf zakken op de grond, aan de rand van de rivier waarin het water wild stroomt, om vervolgens in een val van minstens driehonderd voet naar beneden te storten.
"Niet hier. Op de platte steen in het midden van de rivier."
Hij slikt bij haar woorden. Er zijn enkele kleine rotsblokken – die er overigens uitzien alsof ze elk moment meegesleurd kunnen worden door de rivier – die leiden naar de grote platte rots in het midden, bijna tegen de diepe afgrond aan. Het is vast verschrikkelijk gevaarlijk om daar te komen.
"Durf je niet, jonkie?" vraagt Saffiera hatelijk. In eerste instantie is hij verbaasd emotie in haar stem te kunnen ontdekken, maar dan dringt tot hem door dat ze hem een jonkie noemde, duidelijk denigrerend bedoeld. Hij puft en duwt zijn schouders naar achter en zijn borst vooruit, waarna hij met een stap sprong op de eerste rots terecht komt. Zijn voeten doen pijn en worden kletsnat door het opspattende water en de blaren springen open door de scherpe uitsteeksels, waardoor het verband om zijn voeten doorweekt raakt door zijn bloed vermengd met ijskoud bergwater.
Daarnaast schiet er nog een felle pijnsteek door zijn heup, wat er voor zorgt dat hij enorm wankelt en bijna van het rotsblok afvalt. De adrenaline giert door zijn lijf als hij zijn evenwicht weet te bewaren. Hij is geen held in zwemmen, hij was vast en zeker verdronken, en als dat niet eerst gebeurde, dan was hij vast en zeker te pletter gevallen op de scherpe rotsen onder aan de waterval. Kortom: Een zekere dood had hem te wachten gestaan.
Hij ademt een aantal keer diep in en uit, zenuwachtig voor zijn volgende sprong. Deze is iets groter dan daarnet, maar daarna hoeft hij alleen nog maar over een paar rotsen te stappen alvorens hij op de grote steen in het midden van de rivier belandt. De ogen van Saffiera in zijn rug voelend, springt hij naar de volgende steen, dit keer er op lettend dat hij niet te hard landt op zijn rechterbeen.
Direct als hij neerkomt voelt hij hoe zijn linkervoet wegglijdt van de rand van de steen. Door het water is het oppervlak glad, waardoor zijn voet verschuift. Hij zwaait zijn armen heen en weer, trachtend zijn evenwicht te kunnen behouden, maar het heeft geen zin. Met een luide plons kukelt hij het water in.
Zodra zijn lichaam de koude vloeistof raakt, wordt het even zwart voor zijn ogen en direct begint hij te hyperventileren van de vriezende temperatuur van het water.
Met zijn benen spartelend en zijn armen slaand probeert hij zich een weg naar boven te banen voordat zijn lichaam wordt meegesleurd door de zware stroming, maar het heeft maar weinig zin.
Totdat hij plots een uitstekende rots raakt met zijn zwaaiende armen. Direct pakt hij met zijn verkleumde handen de steen vast, waarna hij zich met veel moeite een beetje weet op te trekken en het hem lukt om zijn hoofd boven het bergwater te krijgen.
Zijn vingers als witte klauwen om de rots heen geklemd als een adelaar om de tere nek van zijn prooi, trekt hij zichzelf naar de steen toe om zich vervolgens boven het water te hijsen. Zijn armen branden van de inspanning, zijn handen en voeten zijn gevoelloos van de kou. Bibberend kruipt hij op de puntige steen, nu niet alleen zijn handen en voeten, maar ook zijn ribben geschaafd en bloedend. Hij zal Norryah weer moeten vragen hem opnieuw te verbinden.
Zuchtend en kreunend van pijn en kou laat hij zich vallen op de platte steen, uitgeput. Pas dan valt het hem op dat Saffiera hem al die tijd met een ijskoude blik – zelfs kouder dan het half bevroren bergwater – heeft aangekeken, een denigrerende blik in haar ogen. Kan het haar dan echt niet schelen dat hij zojuist bijna is verdronken, bijna is gestorven door die verschrikkelijke opdracht?
Blijkbaar niet.
Zodra ze ziet dat hij haar bekijkt, staat ze op, afschuw duidelijk af te lezen van haar gezicht. "Ik verwacht je morgen om de zelfde tijd hier. Je kunt gaan."
Hij zucht. Hij zit nu wel op een platte steen in het midden van een rivier die uitmondt in een waterval, maar hoe komt hij in hemelsnaam terug? Wat nu als hij weer in het water valt? Door de kou die nu tot diep in zijn botten is doorgedrongen, is er geen enkele mogelijkheid dat hij weer boven water komt, mocht hij weer van de stenen afglijden. Eerst had hij nog onbewust de hoop dat wanneer Saffiera hem in het water zou zien vallen, ze hulp zou gaan halen of in elk geval zou trachten hem te helpen, maar ten eerste was dat al niet het geval, weet hij nu. Ten tweede is ze weg. Waar ze heen is, weet hij niet. Van het ene op het andere moment is ze verdwenen, opgelost in de lucht.
Vreemd. Je zou juist zeggen dat haar opvallende uiterlijk overal te zien zou zijn. Het duurt even voordat het tot hem doordringt. Ze is een meesteres in het manipuleren van de geest, natuurlijk ziet hij haar niet als ze niet gezien wil worden.
Nadat hij even heeft genoten van het uitzicht dat de hoogte van de waterval hem geeft, besluit hij dat het nu echt tijd is om terug te gaan. Hij is ongecontroleerd aan het rillen en heeft een immense behoefte aan een warm bad en nieuwe verbanden.
Een aantal keer diep inademend laat hij zijn nek kraken en zijn vingers knakken, hopend er een beetje gevoel in te krijgen. Helaas is het tevergeefs, zijn handen blijven steenkoud, net zoals de rest van zijn ledematen en lichaam in het algemeen. Bibberend, rillend en huiverend concentreert hij zich diep en maakt hij zich klaar voor de eerste sprong, de meest gevaarlijke. Het is nu of nooit, er op of er onder, levend of dood. Want dood zal hij nu zeker zijn bij een val.
Uiteindelijk weet hij de overkant zonder verdere kleerscheuren te bereiken en hij laat zich direct op de koele grond vallen, die haast warm aanvoelt tegen zijn verkleumde lichaam. Zijn gewaad plakt tegen zijn borst, benen en armen, geeft hem een nog oncomfortabeler gevoel dan dat hij al had. De adrenaline giert door zijn lijf, zijn hartslag is te horen in zijn keel. Hij heeft het gevoel dat de waanzin is te zien in zijn ogen als hij houterig opstaat, zijn lichaam gedraaid in wrede hoeken. Alles doet pijn, alles is koud, en zijn longen beginnen te voelen alsof ze elk moment kunnen ontploffen als hij niet snel een warm onderkomen vindt. Zijn armen om zijn middel heenslaand, begint hij aan de weg terug naar het landhuis van Huize Caelum.
Zijn huid tintelt pijnlijk als hij zich dan eindelijk in het warme water van zijn bad kan laten zakken. De hitte verbrandt zijn huid, laat het haast rood oplichten. De dampen van het water ontdooien zijn wangen en verlichten de pijn in zijn heup. De open wonden in zijn voeten prikken verschrikkelijk, maar ze hebben het nodig, aldus Norryah, die met een bezorgde blik langs het bad zit.
"U ziet er niet goed uit, heer- Elias, weet u zeker dat het wel met u gaat?" vraagt ze, haar stem zacht.
Hij knikt. "Ik heb nog even voordat ik wordt verwacht bij vrouwe Du'Quinione, dus zodra ik opgewarmd ben, gaat het weer helemaal prima." Tenminste, dat hoopt hij. Zelfs al is zijn huid nu gloeiend van het warme water, nog altijd voelt hij de kou in zijn armen maar al te goed.
"Zal ik wat extra heet water brengen, Elias? Daarna kan ik uw wonden verbinden, als u dat graag heeft." Zijn kleine dienster is nog altijd erg bezorgd, zelfs na zijn geruststellende woorden. Sowieso vindt hij het raar dat het jonge meisje zich zo erg om hem bekommert, terwijl ze daar tot nu toe nog geen enkele reden toe heeft gehad.
"Het komt allemaal goed, Norryah. Ik zal wat verkouden zijn, maar na een goede nachtrust zal ook dat verdwenen zijn. Ik zou graag wat extra water hebben, en ook het verbinden van mijn wonden zou prettig zijn. Graag," zegt hij beleefd.
Ze knikt en snelt weg. "Ik ben zo terug, Elias."
JE LEEST
Drakenrijder
Fantasy- Kronieken van de Wildernes - - De delen volgen elkaar niet chronologisch op, verhalen kunnen apart gelezen worden. - Elias, een zestienjarige jongen met een kreupel been, heeft zich nooit thuis gevoeld in het weeshuis voor 'mindere kinderen.' Ho...