Er was eens een klein meisje met een grote verzameling poppen. Op een kerst zag ze een pop in het raam van een warenhuis die ze absoluut moest hebben. Het had lang, golvend blond haar en een mooie blauwe jurk. Maar het ding dat haar het meest indruk maakte over de pop, was dat het mooie, krachtige paarse vingernagels had.
Toen de kerstochtend kwam, vond ze het heerlijk om de pop met de paarse vingernagels onder de kerstboom te vinden. Ze speelde er de hele dag mee en toen ze ging slapen, legde ze het op de tafel bij haar bed.
Die nacht werd het kleine meisje gewekt door vreemde geluiden. Het was nog steeds donker buiten. Ze keek naar haar pop, maar die was nergens te bekennen. Het meisje kwam in verwarring, stapte uit bed en liep de gang in. De deur van de kamer van haar ouders stond op een kier en ze duwde hem zachtjes open en keek erin. Haar ouders leken te slapen, dus ging ze terug naar bed.
'S Morgens zag ze dat de pop met de paarse vingernagels op de tafel naast haar bed zat, precies waar ze hem had achtergelaten. Ze ging ervan uit dat ze net een nare droom had gehad. Maar toen ze die ochtend naar de kamer van haar ouders ging, vond ze dat ze allebei dood in een plas bloed lagen. Er waren twee paarse popernagels in hun hart gestoken.