Hoofdstuk 26

508 19 0
                                    

Ik zie in eerste instantie niet veel bijzonders. De ruimte achter de deur is groot en het is er vrij donker. Ik zet de zaklamp op mijn telefoon aan. Zo kan ik in ieder geval een beetje zien. Ik kijk in het rond en zie dan een lichtknopje. Ik doe het licht aan zodat ik wat beter kan zoeken. Er staan heel veel kisten opgeslagen. Het is heel lastig om overal achter te kunnen kijken. Maar ik geef niet op, ik moet Wolfs vinden. Hij moet hier zijn, anders is de kans dat hij het niet overleeft heel groot. Als hij hier niet is, dan moet hij zijn meegenomen door de overvallers. Ik zou niet weten hoe ze dat zouden hebben moeten doen, maar dat is anders de enige andere mogelijkheid. 

Ik heb de moed bijna opgegeven als ik ineens iets hoor. Het lijkt wel of er iemand heel veel moeite aan het doen is om adem te kunnen halen. Dit moet Wolfs wel zijn, dat kan haast niet anders. De personeelsleden die er nog waren, liggen in het restaurant. Ik zoek nog een keer achter alle kisten, maar ik kan echt niks vinden. Ik heb net toch echt iets gehoord?? Ik zoek nog een keer en nog een keer, maar ik zie echt niets. Zou ik dan gek zijn geworden? Heb ik het me verbeeld? Wilde ik gewoon iets horen, zodat ik Wolfs terug zou vinden? 'Stop Eva! Je maakt jezelf helemaal gek' spreek ik mezelf streng toe. Ik wil net de ruimte uitlopen, als ik opnieuw iets hoor. 'Wolfs?' 'Eva, ben jij dat?' Ik word niet gek, ik heb het echt goed gehoord. 'Wolfs, waar zit je? Ik kom je redden!' 'Eef, schiet alsjeblieft op... Ik krijg geen lucht m...' 

Shit denk ik bij mezelf. Ik moet echt opschieten. Ik weet echt niet zo goed waar Wolfs zit. Ik ben wel de kant opgelopen waar zijn stem vandaan kwam, maar ik zie hier echt niks. Ik hoor nog een laatste kuch en dan hoor ik helemaal niets meer. Volgens mij kwam het uit een van die kisten. Als een gek begin ik een voor een de kisten van de stapel te halen. Na een paar minuten staat er nog een kist voor me op de grond. Licht gespannen maak ik hem open.  

Ik zie Wolfs opgevouwen in de kist liggen. Hij ziet er erg slecht uit. Zijn gezicht zit onder de schrammen en hij heeft een blauw oog. Zijn handen zitten vastgebonden achter zijn rug. Ik moet hem zo snel mogelijk uit die kist zien te krijgen. Ik moet voelen of hij nog leeft. In mijn eentje ga ik hem alleen nooit hieruit krijgen. Voor heek even sta ik aan de grond genageld. Even weet ik niet wat ik nu moet doen. Zolang hij in die kist ligt kan ik niks voor hem doen. Ik kan niet wachten tot er iemand komt om me te helpen. Dat zou veel te lang gaan duren. Ik kijk nog een keer de ruimte door en dan valt mijn oog op een schap naast de deur. Er liggen spijkers en een hamer op. Die zouden vast worden gebruikt om de kisten af te kunnen sluiten, maar nu kon die hamer wel eens een leven redden. Zo snel ik kon rende ik naar de hamer toe, om hem vervolgens mee terug te nemen naar de kist waar Wolfs in ligt.

Met alle woede die ik in mij had begon ik te slaan tegen de zijkant van de kist. Ik moet hem zo los zien te krijgen, zodat ik Wolfs eruit kan slepen. Ik blijf maar slaan. De stukken hout vliegen hier in het rond. Het gaat niet zo snel als ik gehoopt had, maar ik blijf doorgaan. Ik moet nog een klein stukje voor ik Wolfs eruit kan slepen. Met mijn laatste kracht sla ik nog een keer zo hard als ik kan tegen het hout aan. Ook het laatste stuk vliegt eraf. Ik sleep wolf eruit en leg hem plat op de grond. Ik ga met mijn oor boven zijn gezicht hangen. Ik hoor geen ademhaling meer. Ik moet nu snel iets doen. Ik moet hem proberen te redden. Als me dat niet lukt vergeef ik dat mezelf nooit. Ik kom tot de ontdekking, dat mijn oortje het helemaal niet meer doet. Zo snel ik kan, pak ik mijn telefoon en bel 112. Ik zet hem op luidspreker zodat ik ondertussen voor Wolfs kan zorgen. Ik voel in zijn nek of hij nog wel een hartslag heeft, maar ook die voel ik niet meer. Ik begin met reanimeren en schreeuw ondertussen dat er met spoed een ambulance moet komen naar het restaurant waar ik nu ben.

Na een tijdje voel ik weer een hartslag. Hij is heel zwak, maar hij is er wel. Ik zit nu huilend op de grond met Wolfs' hoofd op mijn schoot, te wachten tot de ambulance komt. Het is inmiddels al vijf minuten geleden, dat ik heb gebeld en ze zijn er nog niet. Ik begin weer te schreeuwen dat ze op moeten schieten. Niet dat iemand me hoort, maar zo heb ik het idee dat ze toch sneller zullen komen. Na veel te lang hebben gewacht komen er eindelijk mensen van de ambulance naar binnen. Ze nemen Wolfs van mij over en leggen hem op een brancard. Ze sluiten allerlei apparaten aan en nemen hem dan mee naar de ambulance. Ik loop er zo snel mogelijk achteraan en stap ook in de ambulance. 'Bent u zijn vriendin?' vraagt de ambulance broeder mij. 'Ja ik ben zijn vriendin.' 'Luister, het gaat heel slecht met hem. We doen wat we kunnen, maar ik weet niet of hij het gaat overleven. Het spijt me.' Dat is lekker makkelijk zeggen. Hij vertelt dat Wolfs misschien wel dood gaat en dan zegt hij doodleuk het spijt me. Wat heb ik daar aan?!

Sorry dat ik gisteren niet heb geupdated, maar mijn laptop deed het niet meer. Hij is nu gelukkig weer gemaakt, dus ik kan weer schrijven. Ik ga nog even door met schrijven vanavond en misschien plaats ik dan nog wel een deel. Anders komt er morgen weer een aan :) 

Wanneer houdt het op? (FM)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu