Hoofdstuk 2

247 14 0
                                    

Ik knipper met mijn ogen. Ik kan me niet meer herrinneren hoe ik in slaap gevallen ben. Ik probeer me een beetje uit te rekken en besef dat er geen doek meer voor mijn ogen zit.
Ik knipper verwoed met mijn ogen. Er is niemand in de buurt. Het is doodstil... ik vraag me af of ik gedroomd heb, maar dat is niet zo, dit is duidelijk niet mijn kamer. Ik probeer te gaat staan, het luk niet. Ik probeer mezelf los te wringen, dat lukt ook niet. Ik probeer vele malen weg te komen, maar het enige wat verranderd is dat ik er moe van word en pijn krijg in mijn handen. Ik slaak een diepe zucht en leun achter over.
"Tja, en nu?" Die stomme vraag die ik probeer te negeren komt naar boven in mijn gedachten. Ik knijp hard in het donkere handvat van de stoel.
Een inmense pijn overspoeld mij en ik kijk snel naar mijn hand. Heb ik iets verkeerd gedaan? Er zit bloed op mijn hand. Hoe kan dat nou weer? Kleine stukjes hout zitten in mijn hand gedrukt. Oke, ik moet toegeven dat ik dit niet verwacht had, maar ik voel me toch best wel stoer. Ik heb de leuning van de stoel verbrijzeld!!! Ondanks het bloedverlies uit mijn hand probeer ik de stoelleuning van de rugleuning af te breken en dat lukt ook nog! Snel maak ik met mijn nu vrije hand de ander los en daarna mijn voeten. Snel spring ik overeind, ineens bordenvol energie. Ik loop naar de deur aan de andere kant van de kamer en luister. Het blijft stil en langzaam zet ik de deur op een kier.
Er is niks te zien. Ik doe hem verder open en loop de gang in die tot mijn grote verbazing leeg is. Ik vind het verdacht, dat het hier zo stil is, maar toch loop ik verder naar de andere kant van de gang, de gang is kaal en leeg, met een rode versleten tapijt op de vloer en houten muren. Aan het einde van de gang zijn twee deuren. Zonder na te denken of te luisteren doe ik de eerste deur open en tot mijn grote geluk is dat de voordeur (of de achterdeur, maar dat boeid me niet echt). Ik ga niet terug om te kijken wat er achter die andere deur zit en loop gelijk naar buiten om de frisse lucht in te ademen. Om me heen is een groot bos, het enige wat ik zie zijn de bomen en de zon die boven me schijnen. Zonder het kleine huisje nog een blik waardig te keuren begin ik te rennen, zomaar, een willekeurige kant op, maar op een een of andere manier weet ik dat ik goed loop, en ik blijf door rennen tot mijn benen moe worden.

de stad van Elfen IWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu