Hoofdstuk 4

174 11 0
                                    

De zon komt op en het kleine open veld wordt langzaam verlicht. ik word wakker van een klein geritsel aan mijn rechterzijde.
Ik zit gelijk rechtop in de aanvalshouding; op mijn knieën gehurkt, mijn tanden ontblood en mijn handen gekromt als klauwen. Ik wacht af, maar er gebeurd niets. Vast een beest of zo. Ik ga rechtovereind staan en rek me uit.
Ik was gister in slaap gevallen tegen een boom, terwijl ik zat te piekeren over mijn verleden en of ik niet té gemakkelijk weg was gekomen uit dat muffe huis.
Ik recht mijn rug en wil weer verder lopen als ik iets ruik... het ruikt verrukkelijk maar ik kan het niet plaatsen. De geur komt van de rechterkant. En nú weet ik wat het is, gebraden worstjes, stokbrood dat iss geroostert boven een kampvuur...
Nou, waar wacht je nog op, je bent toch zo sterk. Ga er gewoon heen.
Ja, dat kan ik maar beter doen ook.
Ik loop aan de rechterkant het bos in, op de geur af die steeds sterker wordt. Ik krijg steeds meer honger, want de trek naar eten was terug gekomen zodra ik wakker ben geworden.
Ik begin te rennen terwijl mijn maag begint te rammelen. En toen zag ik het kampvuur...
Ik ga achter een van de bosjes zitten. En kijk naar wie er omheen zitten... maar 1 iemand, waar wacht je op?
Dat vraag ik me ook af, maar ik vertrouw het niet. Maar mijn honger neemt de overhand, mijn zicht word een soort waas... ik grom als een wild beest en spring naar voren.
Voor ik het kan beseffen word ik op de grond geduwd en ligt er iets zwaars op me. Ik worstel en probeer los te komen maar iets bedekt mijn ogen en ik kan niets meer zien.
'Wat is het?' Vraagt een zangerige mannenstem naast me. 'Weet ik niet...' zegt een andere vrouwenstem boven op me. Ik word bij mijn arm gegrepen door twee zachte, warme handen en aan de andere kant ook en de twee sleuren me weer overeind. Ik stop met spartelen en blijf stil zitten. 'Haal je hand maar weg, Jarno.' Zegt de vrouwenstem. De man (Jarno dus) haald zijn hand weg en zonder dat ik moet wennen aan het velle licht draai ik mijn hoofd om en kijk recht in twee velle, heldere ogen die lijken licht te geven.
'Wie ben jij?' Vraagt Jarno, de man met de groene ogen vriendelijk. Ik kujk snel hoe hij er uit ziet. Hij heeft lange, bijna witte haren tot aan zijn middel. Hij heeft een lang, broodmager gezicht en rare, donkergroene kleding die goed bij zijn ogen past; een donkergroene broek met donkerdere kniebeschermers en een scherp zwaard aan zijn riem.
De vrouw is lang, met eenzelfde lang, broodmager gezicht met bruine heldere ogen en lange, bruine haren die ze in een lange vlecht heeft. Haar kleding is nog redelijk "normaal" ; ze heeft een rode jurk aan met rode korte handschoenen en een houten boog in haar hand waarvan de pijl er gespannen op ligt en op mij gericht is.
(En ze hebben allebij freaky punt oren...)
'Ik...ik...ik ben Laura...' het klinkt onwijs stom hoe ik het zeg, voor deze prachtige wezens.
'Wat moet je hier?' Zegt de vrouw.
'Ik... ehm...' ik weet niet wat ik moet zeggen en besluit -hoe stom het ook klinkt- de waarheid te zeggen. 'Ik ben ontsnapt uit een een of andere... schuur een paar kilometer hier vandaan.' De vrouw laat haar boog zakken.

de stad van Elfen IWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu