Hoofdstuk 13.

424 16 0
                                    

Eva heeft geen idee hoe laat het is als ze wakker wordt. Als ze naar buiten kijkt, ziet ze dat de zon al onder aan het gaan is. Uren was ze van de wereld, wat er is gebeurt weet ze niet. Wel kan ze haar handen weer strekken, de tape is weg. Het lucht haar enorm op. Met haar rechter pols kan ze nog steeds weinig, om niks te forceren probeert ze hem in een vuist te houden. Er ligt eten en ze is hongerig, maar als ze verder rechtop wil komen, merkt ze dat er weer in haar rug is gesneden. Het steekt en trekt aan haar armen als ze zich beweegt. Ze slikt de pijn weg en probeert er achter te komen wat er staat, maar het lukt niet. Er zit verband omheen. Hij heeft het verzorgd. Waarom? En waarom zijn haar handen los? Wat is er gebeurt? Ze kan weer schrijven. Ze kan weer schrijven! Snel kruipt ze naar het kistje. Gelukkig, het ligt er nog. Ze graait de pen, de inkt en het schift bij elkaar en voelt dan, in het zand, iets hards uitsteken. Een spiegel. Het is een spiegel. Ze schikt; als ze er recht in kijkt ziet ze zichzelf niet meer. Haar spiegelbeeld is veranderd. Ze is zoveel afgevallen dat het er eng uit ziet, haar ogen lijken uit te steken, haar neus is spitser. Ook is goed te zien dat ze zich de afgelopen maanden niet heeft kunnen wassen. Haar haar is veranderd in één grote klit en ze kan het elastiekje dat om haar staart hoort te zitten niet eens meer vinden. Als ze met haar vingers naar haar gezicht gaat, ziet ze pas hoe die eruit zien. Een viezige huid, smalle vingers waarvan de gewrichten uitsteken en lange, bruine nagels. Ze begint zachtjes te huilen. Waarom moet dit haar overkomen? Het is nu ongeveer twee maanden verder schat ze, en ze is nog steeds niet gevonden. Het wachten begint haar op te breken. Ze blijft proberen boten te alarmeren, maar ze kan niet meer doen dan zwaaien. Toch geeft ze niet op. Voor ze dat doet, wil ze antwoorden hebben. En alles opschrijven. Ze is nog lang niet uitgepraat. Voor nu heeft ze vooral veel vragen en weinig antwoorden. Genoeg tijd om erover na te denken, dat dan weer wel. Peinzen is geen hobby van haar, maar ze zal niks anders kunnen nu. Er is niet genoeg afleiding. Ze geeft niet op. Nooit niet.

Wolfs rijdt net de provincie Limburg uit, als hij gebelt wordt. Marion. Hij heeft geen zin in de vraag waar hij nu is en klikt haar weg, maar ze blijft bellen. Geïrriteerd neemt hij de vijfde keer toch maar de telefoon op. "Wat is er aan de hand? Ik ben de komende dagen niet aan het werk Marion, dat weet je." Marion geeft antwoord: "Ja Wolfs, ik weet het. Maar er is nieuws over Bols, ik dacht dat je dat wel wilde weten?" Wolfs twijfelt geen moment, rijdt de vluchtstrook op en zet de motor uit om Marion beter te kunnen verstaan. "Wat is er met Bols? Wat weet je?" Vraagt hij snel. "Hij heeft dat vliegtuig niet genomen. De luchthavenmedewerkers die dat hebben verklaard zijn omgekocht, ze zijn het vliegtuig nooit ingestapt. Waarschijnlijk zitten ze niet in Argentinië." Zie je wel, denkt Wolfs. Hij wist dat er iets niet klopte. "Ik ga haar zoeken, ik kan niets anders meer doen." Antwoord Wolfs. "Ik kom pas terug als ik haar heb gevonden, als dat niet lukt dan zien jullie ook mij niet meer terug. Hou je mond tegenover Mechels, wil je? Hopelijk tot heel snel." Hij wacht niet op een reactie en drukt haar weg. Er is nu ook voor hem geen weg meer terug, op naar het Noorden.

Ik maak je kapot - Flikken MaastrichtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu