Hoofdstuk 18.

460 18 3
                                    

1 februari
Beste Wolfs. De afgelopen dagen kon ik het niet opbrengen om te schrijven. Ik kwam hele dag niet meer van mijn bed af, ik kon het niet meer. Vandaag heb ik meer te eten en daarmee meteen weer iets meer energie. Meeuws eer elke dag de kruimels op. Soms was hij hele dagen hier. Via het raam vloog hij dan de schuur in en bleef op het kistje zitten. Ik vind het wel gezellig. Ik heb me afgevraagd of ik nog wel terug zou kúnnen gaan, als ik de kans had. Kan ik nog wel normaal werken? Sociaal contact maken? Lopen? De dood is de makkelijkste uitweg, denk ik steeds. Heel makkelijk zal Bols me niet laten sterven. Het wordt een ware hel. Maar kan het nog erger dan hier zo blijven zitten? Hoe klein deze ruimte ook is; het is alle veiligheid die ik nog heb. Buiten, in de grote boze buitenwereld is het gevaarlijker. Overal prikkels, prikkels die ik helemaal niet aankan. Mensen die mij dood willen maken. Dat is hier natuurlijk ook zo, maar als Bols er niet is, is het vredig. Ik heb trouwens al dagen ontzettend last van mijn buik. Heel gek is het niet; ik leef al meer dan een maand op alleen maar brood. Er is geen variatie dus mijn lichaam begint alleen maar meer te protesteren. Als Bols nu binnen zou komen met een naald die alles zou laten ophouden, dan mag dat van mij. Liever vandaag dan morgen zelfs.

2 februari
Lieve Wolfs. Het beëindigen van mijn leven is begonnen. Bols was hier vanochtend. Ik, zijn slaaf, ging meteen op de grond zitten, maar hij trapte me hard in mijn gezicht. "Dit is het laatste eten dat jij ooit binnen zal krijgen." Zei hij. Hij had een plastic bakje met pasta bij zich. Ik heb het meteen naar binnen geschrokt. "Slaap lekker!" Zei hij, toen hij waarschijnlijk voor de laatste keer een naald in mijn arm zette. Ik hoopte dat dit het dan was, maar werd weer wakker. Hij komt elke dag kijken om te zien of ik nog leef. Ik smeek heb om eten. Over een paar dagen komt hij binnen en ziet dat ik niet meer leef. Dan sleept mijn lijk aan de halsband naar buiten en dumpt me met een zwaar voorwerp op de bodem van de zee. Dan hoeft er niks meer. Niemand zal me ooit kunnen vinden.

Maar ik mis je. Meer dan ooit tevoren. Zou graag zou ik je voor de laatste keer zien, je stem horen. Afscheid nemen. Je zou me op moeten tillen, ik kan niet meer zelf rechtop zitten. Vroeger had je me nooit zo mogen zien, nu zou ik er alles voor over hebben. Een afscheid, hoe dat er dan ook zou uitzien. Het schift ligt onder mijn bed, anders kom ik er niet meer bij. De trouwringen om mijn duim heb ik om de poten van Meeuws gedaan. Misschien zal hij de ring ergens op het vasteland laten vallen, misschien dat er dan iemand denkt aan dat leegstaande huisje op Rottumerplaat. Misschien krijg je op die manier de brieven wel te lezen. Het is een laatste poging. Ik kan niks meer.

Ik denk na over alles wat ik niet meer ga meemaken. Alles wat nog had moeten gebeuren in ons leven. Ik heb veel tijd gehad om na te denken over ons. Het is me meer dan duidelijk geworden dat jij de enige bent waar ik nog in geloof. Wij zijn meer dan vrienden. En toen met Fonteijn? Het was geen leugen. Ook toen was ik bijna dood, alleen toen is het me gelukt. Zeggen dat ik van je hou. Want het is zo; ik hou van jou. Je zal het me nooit meer horen zeggen, waarschijnlijk ga je het niet eens te weten komen. Dat maakt me verdrietig, maar ik kan er niks meer aan veranderen. Ik heb te lang gewacht met het jou te zeggen. Ik ga afscheid nemen. Er zijn nog bladzijdes, maar ik heb geen energie meer. Jij moet nu verder leven, voor ons. En voor Fleur. Geniet van elke seconde, alles wat je doet kan de laatste keer zijn. Stap in de auto, ontdek de wereld. Dit was het dan. Zal je me nooit vergeten? Ik kijk met je mee, vanaf boven. Onthoud dat alles wat gebeurt is, niet jouw schuld is. Het was het laatste wat je aan me vroeg; of ik je alsjeblief kon vergeven. Dat is het laatste wat ik in mijn leven nog wil doen, dus bij deze. Ik vergeef je. Ik zou ook niet anders kunnen. Fleur was je kind, je enige kind. Vaarwel lieve Wolfs, ik hou van jou.

Eva begint hard te huilen. Zonder geluid te maken, dat dan weer wel, ze kan beter vredig in slaap vallen dan zichzelf eerst nog even martelen met een elektrische schok. Misschien was dit het dan. Met alle kracht die ze nog heeft stopt ze zorgvuldig het boekje weer terug. Ze moet wel: als Bols het vind, zal het nooit op de goede plek terecht komen. Dan was alles voor niks geweest.

Wolfs loopt door de branding. Steeds meer begint hij te beseffen dat het een wonder zou zijn als hij Eva nog terug zou vinden. En in welke staat? Levend? Dood? Of ergens daar tussenin? Hij gaat in het zachte zand zitten. Het is koud, zijn voeten voelt hij amper. Maar van pijn heeft hij de afgelopen maanden geen last gehad. Hij is verdoofd. Doet alsof er weinig is veranderd, maar hij luistert niet als je praat. Hij zit in zichzelf, in zijn eigen wereld. Net als nu. Hij pakt het broodje dat hij heeft gekocht uit de folie een neemt een hap. Het smaakt in zijn hoofd naar niks. Niks boeit hem meer. In alles wat hij ziet of wat er gebeurt, ziet hij een herinnering aan Eva. Bij een open brug hoort hij haar zuchten. In het broodje hoort hij Eva zeggen dat het maar ingewikkeld is. Zij was anders dan de rest. Hij schrikt als hij beseft dat hij haar in verleden tijd benoemt. Nog niet Wolfs, nog niet, spreekt hij zichzelf toe. Vanuit de verte ziet hij een meeuw aanvliegen. Rotbeest. De meeuw land op een meter of tien van hem af en loopt nieuwsgierig dichterbij. Wolfs klapt in zijn handen en schreeuwt, maar de meeuw reageert niet. Wolfs wil net opstaan om hem weg te jagen, maar ziet dan twee gouden ringetjes om één van zijn pootjes zitten. Het lijken wel de ringen van Eva, bedenkt hij zich. Ze heeft ze na de bruiloft nooit afgedaan, op de dag dat ze verdween had ze ze nog om haar vinger. Hij schrikt op uit zijn eigen gedachten. Het beest zit nu binnen handbereik en Wolfs kijk beter naar zijn pootje. Langzaam steekt hij zijn hand uit, de meeuw verroerd zich niet. Dan haalt hij een van de ringen van de poot af en leest de inscriptie. Het zijn echt de ringen van Eva. Het zijn ze gewoon! Wat is... Wolfs kijkt de meeuw verward aan. Die kijkt terug en knikt. Dan vliegt hij weg, de zee op. Richting een eiland dat hij nog niet eerder had gezien. Wolfs kijkt de meeuw na en springt op. Zijn broodje valt in het zand, maar hij merkt het niet eens. Zou ze? Zou Eva echt? Met de ring in zijn hand geklemd, rent hij richting de duinen. Binnen een paar minuten zit hij in zijn auto te bellen met een collega. Nog een paar minuten later maken ze als een gek de touwen die aan de steiger vastzitten los. Misschien is het echt nog niet te laat. Ze hebben niet door dat er vanuit een andere boot naar ze gekeken wordt.

--

Extra lang, dus geniet ervan. Slaap lekker!

Ik maak je kapot - Flikken MaastrichtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu