Hoofdstuk 32.

451 18 7
                                    

Het lopen lukt verder nog niet, haar spieren zijn na al die maanden zo ongeveer opgelost. Maar ze gaat vooruit. Elke dag is ze uren bezig. Een maand later kan ze van de keuken naar de bank komen, nog een maand later loopt ze naar de supermarkt en nog een maand later trekt ze haar hardloopschoenen weer aan. Eindelijk is ze weer zelfstandig. Er is één probleem: af en toe houdt haar been er spontaan mee op. Dan krijgen haar spieren geen signalen door en valt ze om. Eerst begint haar voet te tintelen en als die tinteling omhoog is getrokken tot haar dijen, gaat het fout.

Na een kilometer laat Eva zich uitgeput op een bankje vallen. Het schemert al en dit is een verlaten stukje langs de Maas. Het hardlopen is zwaar en uitputtend, maar ze heeft het zo gemist. De koude wind in haar neus, het zweten, de regen. De vrijheid. Tussen Wolfs en haar gaat het goed. Af en toe wordt er gezoend, maar meer is er niet gebeurt. Ze durft het niet. Toen hij zijn hand een keer onder haar shirt omhoog ging, rende ze weg. Ze kan het niet aan. Ze bijt op haar lip. Het is helemaal haar eigen schuld. Waarom lukt het niet om zich aan hem over te geven? Het begint harder te regenen. Bols is niet meer gevonden. Iedereen probeert haar duidelijk te maken dat hij waarschijnlijk ergens op een tropisch eiland aan de andere kant van de planeet zit, maar ze kan het niet geloven. Overal heeft ze het gevoel dat hij naar haar kijkt. Dat hij haar achtervolgt. Dat hij weet waar ze is. Toch gaat ze lopen. Alleen. Ze kon zien dat Wolfs het afkeurde, maar gek genoeg heeft hij er niet meer over gezegd. Misschien rijdt hij wel stiekem achter haar aan.

Het is inmiddels ook gaan onweren en Eva besluit dat het niet langer verantwoord is hier alleen in het donker te blijven zitten. Ze snijdt een stuk af een door het bos. Plots hoort ze achter zich iets rommelen. Was het onweer? Zo klonk het niet. Het klonk als een auto. Eentje die met hoge snelheid op haar af komt. Koplampen verlichten de bomen. Het klopt niet dat hier iemand rijdt. Dit gebied is in deze periode gesloten voor auto's, de boswachter is het ook niet. Is het Wolfs? Maakte hij zich zoveel zorgen? Automatisch maakt ze meer snelheid, maar de auto nadert snel. Nog maar 10 meter is haar voorsprong nu. Bijna is ze weer bij de hoofdweg, daar is ze veilig. Dit is te doen. Als ze achterom kijkt, schrikt ze. Achter het stuur zit een man die ze herkent, maar Wolfs is het niet. Wat bezielde haar? In het donker door een onverlicht bos rennen? Alleen? Haar voet begint te tintelen en ze scheldt. "Niet nu, alsjeblieft" Zegt ze tegen zichzelf maar er komt geen reactie van haar lichaam. Enkels, schenen, knie... Ze begint voorzichtiger te lopen en plots valt ze naar de rechterkant, midden in de modder. Het geluid achter haar wordt luider en stopt vlak achter haar. Verstoppen heeft geen zin. Ze moet rennen. Een portier gaat open en voetstappen komen snel haar kant op. Op het moment dat ze zich tegen de grond wil afzetten, klikt iemand iets vast rond haar nek. Ze wil wegrennen, maar de band blijft op dezelfde plek. Weer valt ze achterover in de modder. Liggend hoort ze sleutels tegen elkaar tikken. "Zo." Die stem maakt haar doodsbang. Ze herkent het gevoelloze geluid uit duizenden.

Ik maak je kapot - Flikken MaastrichtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu