Hoofdstuk 15.

431 15 0
                                    


Wolfs staat stil langs de kant van de weg. Een lekke band, dit moet hem weer overkomen. Hij vloekt en slaat de deur hard dicht. Nog twintig kilometer naar Groningen. Na een paar uur staat hij dan eindelijk voor een Gronings politiebureau. Hij pakt de foto's van Bols en Eva uit zijn binnenzak en loopt naar binnen, op hoop van zege dat hij informatie kan loskrijgen. De recherche laat weinig los, Wolfs geeft het op. Dit heeft geen zin. Hij vind een hotel, pakt zijn laptop en zoekt of hij meer kan vinden over de vrachtwagen. De kans lijkt hem klein, maar je weet maar nooit.

20 december
Beste Wolfs. Ik ben jarig vandaag, denk ik. Maar als ik eerlijk ben, heb ik geen idee. Het kan ook gisteren zijn, of morgen. Of volgende week pas. Ik weet het niet. Misschien kan ik over een paar dagen vuurwerk zien op het vasteland, dan heb ik zekerheid. Ik weet dus pas 11 dagen na mijn verjaardag zeker dat ik jarig ben geweest. Dit scenario had ik niet aan zien komen op mijn vorige verjaardag. Misschien had jij, zoals je altijd doet op mijn verjaardag een taartje gehaald bij de bakker. Die ene chocoladetaart die ik zo lekker vond en jij eigenlijk niet. Toch eet je elk jaar de hele punt op en trekt een gezicht waaruit ik zou moeten opmaken dat je er enorm van geniet. Maar ik ken je beter dan dat, Floris Wolfs. Ik moet lachen als ik er aan terugdenk. Vorig jaar was heel waarschijnlijk de laatste die ik in vrijheid vierde. Dit is dan de laatste dat ik nog leef, al weet jij dat niet. Ik zit hier al twee en een halve maand en had al lang dood kunnen zijn. Jij denkt ook aan me vandaag. Vandaag, de dag die ook gisteren kon zijn. Raar hè. Zou je me nog missen? Ik mis jou wel hoor. Elke dag dat ik hier zit. Stel dat er iets raars gebeurt en je deze brieven ooit te lezen krijgt, dan zou ik je graag nog één ding willen vragen. Wil je me nooit vergeten? Dan zal ik dat ook niet doen. Dag Wolfs.

1 januari
Het is vandaag 5 dagen geleden dat ik je voor het laatst geschreven. Ik liep blijkbaar achter en was toen ik je schreef allang jarig geweest. Al bijna een week daarvoor heb jij aan de chocoladetaart gedacht. Je afvragend of ik dat spul nou echt lekker vind. Wil je een geheimpje horen? Ik vind het ook niet lekker, maar dat maakt helemaal niet uit. Ik geniet veel te veel van jouw geforceerde blije gezicht als je de eerste hap neemt. Elk jaar kijk ik daar naar uit. Gisteravond schok ik op van een paar harde knallen. Een nieuw jaar. Ik heb van het vuurwerk geprobeerd te genieten en het lukte aardig. Ik moest wel, het is waarschijnlijk het laatste vuurwerk dat ik ooit te zien krijg. Terwijl ik hier zit vliegt mijn enige vriend hier binnen. Het is een meeuw en zijn naam is Meeuws. Zo heb ik hem genoemd. Hij is niet heel groot, het is een standaard zeemeeuw. Je weet wel: wit, grijs, zwart aan de achterkant. Rood puntje aan de zijkant van zijn gele snavel. Ik mocht die beesten nooit, maar dit is de enige mogelijkheid om meer levende wezens te zien dan een monster dat Bols heet. Ik verzamel elke dag de kruimels van het brood voor hem, voor Meeuws. Hij komt soms zo dichtbij dat ik bang ben dat hij me gaat bijten, maar in plaats daarvan kijkt hij me meelevend aan. Misschien is Meeuws de enige die mij nog levend zal zien, op Bols na dan. Niks om blij van te worden, maar er is in ieder geval iets om te bekijken hier. Als Bols binnenvalt vliegt hij meteen weg, alsof hij weet dat het gevaarlijk is. Ik hoop dat hij blijft komen, een beetje afleiding is heel erg welkom.

5 januari
Beste Wolfs. Ik schijf niet meer zo vaak als eerst, dat komt omdat ik al ver over de helft van mijn papier heen ben. Twintig blaadjes heb ik nog, om alles te vertellen wat ik moet vertellen. Elke nacht slaap ik slecht. Als ik al in slaap kan komen, duurt dat nooit lang. Nachtmerries zijn de hoofdoorzaak. Steeds droom ik dat ik dicht bij jou ben. Ik ben moe en zwak en ik ben op jouw bescherming aangewezen. Alles is goed, tot iets me wegtrekt. Ik probeerde aan je vast te klampen en jij aan mij, maar het lukt niet. Ik ga zo de diepte in en beland in een kooi. Ik wil bewegen maar val weg en raak helemaal in paniek. Jij staat aan de buitenkant te kijken en zegt dat het goed komt, maar dat komt het niet. Jij weet het ook, ik hoor het aan je stem. Je bent er elke keer bij, je weet heel goed hoe het afloopt. Bols trekt de kooi het water in en ik zink. Jij probeert me omhoog te trekken maar het is te laat. Mijn longen houden het niet meer en ademen diep in. Brandend zeewater vult mijn longen, dan schrik ik wakker. Zo graag wil ik dan dat jij in de buurt bent. Zo als je altijd bij me in de buurt bent geweest. Maar je bent er niet. Misschien wel nooit meer.

Ik maak je kapot - Flikken MaastrichtWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu