Hij was nog niet eens begonnen.
"'Bij de flaporen van Gorlog,' verzuchtte Jesper. 'Moet je dat nou toch eens zien!'
'Heeft Gorlog flaporen?' vroeg ik lachend. 'Wat leuk! Waar gebruikt hij ze voor?'
Ik begreep zijn uitdrukking echter compleet toen ik het kasteel zag.
Het stond op een hoger geleden stuk land, ongeveer vijfhonderd meter van de rivier vandaan. Rondom de heuvel lag een stuk open land, met daar omheen een strook natuurlijk boom groei. Dit terrein zag er een stuk ruiger uit dan het nauwkeurig vormgegeven parklandschap dat meteen buiten de wallen van het kasteel lag.
Het kasteel zelf glinsterde in het ouden zonlicht. Het was een enorm complex, maar ondanks de afmetingen was het toch een buitengewoon mooi en sierlijk bouwwerk. Ik had nog nooit zoiets indrukwekkends gezien. Ademloos en vol ontzag keken we naar het kasteel.
'Ongelofelijk,' verzuchtte Stefan ten slotte. We mompelde allemaal instemmend. Allemaal, behalve Ingvar.
'Wat is er? Waar hebben jullie he over?' vroeg hij, met overduidelijke ergernis in zijn stem.
'Het is kasteel Araluen,' legde Lydia uit. 'We kunnen het zen en het is beeldschoon. Het is heel groot, maar toch sierlijk, en het glinsterd in d zon. Het wemelt verder van de kleurrijke vlagen en wapperende vaandels en...'
Ze zweeg en deed geschrokken een stapje achteruit, want Ingvar hal de haar hand van zo. Arm en wierp een chagrijnige blik in de richting van het kasteel.
'Ja ja ik snap het wel,' zei hij brommerig. 'Het is dus mooi. Ik moet er dus wel vreselijk van onder de indruk zijn.'
Lydia was met stomheid geslagen. Ze keek een beetje onzeker om zich heen, alsof ze steun bij ons zocht. Ze keek weer naar Ingvar, die nog wat in de richting van het kasteel stond te mopperen.
'Je hebt gelijk. Vergeet maar wat ik net zei,' zei ze.
Ingvar haalde minachtend zijn neus op.
'Ik zal het proberen,' zei hij, en hij liep weg, naar de met canvas afgedekte Morzel toe.
Er viel een onmakkelijke stilte.
Dat was raar. Niets voor Ingvar, om zo te doen.
'Persoonlijk vind ik er eigenlijk weinig aan, aan dat kasteel Araluen,' zei Thorn. 'In vergelijking met de Grote Zaal van Erak stelt het toch niks voor?'
Stig proestte het uit van heb lachen.
'De Grote Zaal van Erak?' zei hij vol ongeloof. 'Die is vergeleken bi dit kasteel hooguit een hooischuur!'
'Maar kijk dan toch!' zei Thorn bozig. 'Het zijn allemaal torens en vlaggen en andere onzinnige versierselen! Wat denk e dat er s' winters aan hout nodig is om dat hele gebouw warm te houden? Bij Erak is één flinke haard genoeg.'
'En als die wordt aangestoken staat de zaal binnen de kortste keren ook meteen blauw van de rook,' bracht Edvin tegen Thorns woorden in.
'Maar wat kost het om die hele... stapel stenen te verwarmen!' hield Thorn vol.
'Ik denk dat Duncan de rekening voor de verwarming van het kasteel wel kan betalen,' zei Hal op zachte toon. 'Hij is tenslotte de koning, en koningen hebben meestal wel ergens grote bergen geld en goud liggen.'
Deze discussie had nog lang door kunnen gaan, maar ik onderbrak hen.
'Over koningen gesproken, heeft één van jullie toevallig verstand van etiquette, of komen we daar met typische boerse lompheid binnen banjeren?'
'Thorn draaide zich naar mij toe.
'Boerse lompheid?' herhaalde hij grijnzend. Ik haalde mijn schouders op.
'De woorden van mijn tante Tippi, niet de mijne. Maar zij vond iedereen boers en lomp als ze niet van adel waren.'
'Van adel?' herhaald Jesper stomverbaasd. 'Jij bent van adel?'
'Dat is niet het punt,' probeerde ik de conversatie terug te draaien. 'Het ging om de etiquette!'
Thorn begon breder te grijnzen.
'En vergeet de boerse lompheid niet, vrouwe,' zei hij, veel te hoflijk.
Ik rechtte mijn rug, gooide mijn hoofd in mijn nek en keek hem minachtend aan.
'Als u wenst mij te betitelen, dan zult u dat correct moeten doen,' zei ik bekakt. 'U zult mij aanspreken met jonkvrouw Isis van Adalaine.'
Direct daarna liet ik de arrogante houding varen. De Reigers om me heen grinnikten. Thorn maakte een overdreven buiging met een sierlijk gebaar van zijn haak.
'Vergeef me mijn boerse lompheid, vrouwe,' zei hij met een grijns.
Ik lachte met de anderen mee. Dit zou me nog lang achtervolgen.
'Misschien heb je wel een punt,' zei Hal toen serieus. 'Veel van die etiquette weten wij niet, wij doen het heel anders.'
Dit had zo nog wel even door kunnen gaan, maar Stefan, die op de verschansing bij de boeg op de uitkijk stond, wees op de oever.
'Ik zie daar een steiger waar we kunnen aanleggen, Hal. En een menigte om ons welkom te heten.'
Ik volgde Hals blik van waar de ruime houten steiger precies lag naar het vaantje bovenin de mast. Van de plek waar we lagen naar de steiger was pal tegen de wind in.
'We roeien er wel heen,' besloot Hal. Met een lichte stemverheffing vervolgde hij. 'Strijk het zeil. Haal de mast neer. In de riemen.'
De bemanning haasten zich om zijn opdrachten uit te voeren. Binnen de kortste keren was het geregeld en hadden ze hun posities ingenomen.
Thorn, Lydia en ik stonden vlak bij Hal bij de helmstok. Kloef keek rond om te zien of er iets van haar verwacht werd, dus floot ik twee tonen naar haar: middel en lager, kort en dan lang. Ze keek mijn kant op, sloeg één keer met haar staart op het dek en legde haar kop weer op haar poten neer om verder te doezellen in de zon.
'Wat betekend dat?' vroeg Hal nieuwsgierig terwijl hij het schip naar de zuidelijke rivieroever stuurde.
'Rust,' antwoordde ik. 'Een soort van: hou je kalm en gedraag je. Al vraag ik me af of dat is wat ze doet, of dat ze gewoon nog geen zin heeft om van haar plek af te komen.'
Twee Grijze Jagers en een derde man die duur gekleed was en ik aannam voor een hoge pief in dienst van de koning stonden een beetje bij de rest vandaan.
'Daar heb je Gilan,' fluisterde Lydia op het moment dat een van de Jagers naar voren stapte en naar ons op stak. Hal beantwoordde zijn groet.
'Maar hij heeft nog een Jager bij zich,' stelde Hal vast. 'En iemand die er heel duur uit ziet.'
'Misschien is dat de koning wel,' zei Thorn lachend.
Hal en ik schoten ook in de lach.
'Nee,' zei Hal, 'koningen staan niet op een winderige steiger een stelletje eenvoudige zeelui op te wachten.'
Thorn keek Hal vragend aan.
'Eenvoudige zeelui?' herhaalde hij. 'Ik beschouw mezelf toch meer als een ontwikkelde wereldreiziger.'
'Met ontwikkelde boerse lompheid?' vroeg ik hem poeslief.
Thorns grijns werd breder.
'Naast uw ontwikkelde etiquette, vrouwe, helaas,' antwoordde hij.
Lydia wees naar de rest van de menigte op de wal.
'Wie zouden dat allemaal zijn?' vroeg ze zich hard op af.
Hal haalde zijn schouders op.
'Nieuwsgierige mensen waarschijnlijk,' antwoordde hij. 'Die woestelingen uit het noorden willen ze allemaal wel eens zien.' Hij keek even opzij, naar Thorn. 'En onze ontwikkelde wereldreiziger natuurlijk.'
'Ik begrijp het wel,' zei Thorn onverstoorbaar. 'Voor mensen die nooit ergens komen ben ik natuurlijk een fascinerende aanblik.'
'Dat komt niet doordat ze nooit ergens komen, Thorn,' zei ik rustig.
We legden aan bij de steiger. Hal en Thorn stapten als eerste van boord, gevolgd door Stig, Lydia, ik en de overige bemanningsleden.
Gilan schudde Hal hartelijk de hand.
'Blij jullie weer te zien,' zei. 'Toch gebleven zie ik, Amara?'
Het was niet echt een vraag, maar ik antwoordde toch.
'Ja. En het is Isis, graag.'
Gilan knikte kort en gebaarde naar de zo dier geklede man, die een paar passen achter hem was blijven staan. 'Dit is Heer Anton van Spa, de opperkamerheer van de koning. Heer Anton, die is Hal Mikkelsen, kapitein van het dienst schip voor dit jaar.'
Ze schudde elkaar de hand.
'Namens koning Duncan heet ik u welkom in Araluen,' zei de kamerheer op gedragen toon. 'Mochten jullie iets nodig hebben, vraag er dan gerust om.'
'Dank u...' Hals stem aarzelde even.
'Heer Anton,' fluisterde ik snel.
'Heer Anton.'
Heer Anton knikte en glimlachte, en deed daarna een stap achteruit.
Ik ga nu terug naar het kasteel, want ik wil wel zeker weten of jullie kamers klaar zijn.' Hij draaide zich om, waarbij zijn mantel breed uitwaaide, liep de steiger af en besteeg zijn paard, dat een eindje verderop aangelijnd stond.
'Neer Anton is een beetje een pompeuze kerel, naar het is een prima man,' zei Gilan tegen Hal. 'Maar laat ik je nu voorstellen aan Crowley, de commandant van de Jagers - en dus mijn baas,' voegde hij er grijnzend aan toe.
'Dus jij bent Hal,' zei Crowley terwijl met een uitgestoken hand op de jonge kapitein af stapte. Daarna richtte hij zijn pretoogjes op Thorn.
'Dat kan jij niemand anders dan de beruchte Thorn zijn.'
Crowley trok bijtijds zijn rechterhand terug en stak de andere arm naar voren om Thorn de hand te kunnen schudden.
'Of ik berucht ben weet ik niet,' zei Thorn, 'maar ik ben beslist een ontwikkelde wereldreiziger.'
Achter om kuchte ik zachtjes.
'Met ontwikkelde boerse lompheid,' voegde ik er vriendelijk aan toe. Thorn grijnsde met zijn al even goed ontwikkelde wolvengrijns.
'Wat zij zei,' zei hij.
'Zo ziet er ook echt uit,' antwoordde Crowley gladjes. Ik mocht hem meteen.
Hal stelde de baas van de Jagers daarna voor aan Stig.
'Met jou kan ik beter geen ruzie maken, hè?' vroeg hij.
Stig grijnsde.
'Als het nodig is sta ik mijn mannetje, ja.'
Maar Crowley had zijn aandacht alweer verlegd, naar Lydia.
'En jij bent ongetwijfeld Lydia, de dodelijke pijlengooier. Onze prinses Cassandra wil naar wat graag kennis met je maken.'
Lydia bloosde. Ze schudde Crowley de hand en mompelde een paar onverstaanbare woorden, die zo ongeveer klonken als 'aangenaam kennis te maken'.
'Ik vraag me af wat jullie twee tussen deze ruwe gasten zoeken,' zei ho op vriendelijke toon, en Lydia beantwoorde zijn glimlach.
'Ik probeer ze een beetje op het rechte pad te houden,' zei ze, 'en Isis is dapper genoeg om me daarin te steunen.'
De commandant richtte zijn aandacht nu op mij.
Ik lachte hem stralend toe. Ik had het nooit lastig gevonden m nieuwe mensen te ontmoeten. Dat was als ik me eenmaal over mijn verlegenheid heen had gezet.
'Gilan vertelde me dat jij de rustige haven van de Reigers bent,' zei hij.
Ik lachte.
'Collin noemde me altijd een storm omdat hij vind dat ik niet lang genoemd nadacht bij mijn beslissingen,' vertelde ik hem. 'Maar dat is alleen op er moment dat ik mijn plekje gevonden heb.'
Crowley ging verder naar Ingvar, die zijn slechte humeur op het schip had achtergelaten, en naar Ulf en Wulf.
De man keek een laar keek van de een naar de ander.
'Wie is wie?' vroeg hij uiteindelijk.
'Ik ben Ulf,' zei Wulf.
'En ik ben Wulf,' zei Ulf.
De commandant van de Jagers keek de twee vol wantrouwen aan.
'Hoe komt het nou toch dat ik denk dat jullie niet helemaal eerlijk tegen me zijn?'
De tweelingbroers keken om beteuterd aan.
Hal grijnsde.
'Ach, wat maakt het uit wie wie is,' zei hij opgeruimd. 'Ze zijn allebei niet goed snik.'
Crowley knikte en gebaar de toen naar het oogverblinde kasteel, dat nog net boven de bomen rij op de voorgrond uit stak.
'Laten we eens een plekje voor jullie in het kasteel gaan zoeken. We hebben paarden, voor het geval jullie daar graag op rijden.'
Het was algemeen bekend dat Skandiers niet paardrijden.
Hal wisselde snel even een blik met Thorn voordat hij antwoord gaf.
'Ik enk dat we maar gaan lopen.'
'Ik wil wel rijden,' zei ik. 'He is lang geleden.'
Even keek het hele gezelschap me verrast aan. Ik haalde man schouders op.
'Wat? Mijn tante Tippi weigerde een familielid van haar op de aardbol te laten rond lopen zonder dat die wist hoe ze een paard moest berijden.'"
JE LEEST
Zuster van de Broederband
FanfictieWat ik nog weet. Ze vraagt me wat ik nog weet. Wat het laatste is dat ik me nog kan herinneren van deze wereld. Ik weet nog dat ik viel. Ik had kunnen vallen voor een oneindigheid, maar dat zou ik niet meer gemerkt hebben. Daarna was er namelijk al...