Ik dacht aan thuis en vroeg me af of ik het ooit nog terug zo zien."
"Angst zou me niet tegen moeten houden. Dat heeft het nooit gedaan. Collin en Brinn waren altijd degene die dingen zei als: 'Pas op met oversteken, Amara.' of: 'Niet zo scherp aan de wind zeilen, Amara! Je gaat veel te hard, straks sla je om!' en ook: 'Amara, niet zo snel! Straks al je nog!' en zelfs: 'Amara, er zit daar een wak in het ijs! Niet te dicht bij komen!'
Maar al die waarschuwingen hadden me nooit tegen gehouden van doen waar ik van hou: zeilen, zwemmen, schaatsen...
Ben ik daarom hier? Heeft de Heer mij hier geplaatst, in dit verhaal, om mijn angst voor mijn eens grootste liefde te overkomen?
Of was het meer? De boeken van Broerderband zijn redelijk geweldadig. Moet ik mijn angst voor geweld ook overkomen? Maar die is er altijd geweest. Dat is de enige angst die mijn ooit heeft tegen gehouden om wat dan ook te doen."~*†*~
2019
"En?"
Ik kijk op.
"En wat?" vraag ik haar.
"Heb je je angsten overkomen?"
Ik zucht en kijk omhoog.
Ja. Die angsten heb ik overkomen. Maar ik weet niet eigen welke prijs. Ik weet niet wat ik ervoor terug heb gekregen.
"Op een manier," antwoordt ik.
"Allebei?" vraagt de vrouw.
"Ja en nee. De angst voor de zee wel, maar verder beleef ik geen vreugde in de kunst van het vechten, alleen in beoefening van deze kunst omdat ik nu weet dat het niet draait om het verwonden van anderen, maar om het beschermen van jezelf en hen waar je van houdt."
"En acht jij het beoefenen van deze 'kunst' gevaarlijk?"
"Alleen als je niet weet wat je doet."
"Dus jij wist wat je deed?"
"Nee. Absoluut niet. Maar zij wel."
Zwijgend schreef de vrouw iets op.
"En wanneer heb je besloten om deze angsten te overkomen?"
"Op verschillende tijdstippen," zei ik en ik vervolgde mijn verhaal:~*†*~
Hoofdstuk 15
"In elk geval had ik toen al besloten dat ik zo snel mogelijk weer aan de zee moet wennen. Niet eens zozeer vanwege het feit ik op een schip zat en ik niet van plan was om de Broerderband te verlaten, wat betekende dat ik het grootste deel van de tijd op zee zou zijn, maar ook omdat ik altijd van water heb gehouden. Het is altijd mijn woordenloze steun en toeverlaat geweest, en ik wilde dat niet kwijt.
Bovendien was er geen logisch verklaarbare reden voor de angat die ik voelde: ik kende de zee. En ik kende deze wereld en de verhalen. Ik wist wat er ging gebeuren.Drie dagen later voeren we om de Schuilkaap heen, van de Stormwitzee de Enge Zee in, en daarvandaan zuidwaarts, richting Araluen.
Dat is in elk geval wat Hal zei. Brinn zou ongetwijfeld weten waar we dan heen gaan, maar ik had geen idee.
We voeren met en gestage wind in de zeilen zuidwaarts en de kilometers vlogen met gezwinde vaart onder het schip de Reiger door. Om me heen viel de bemanning in een geduldige, gelaten instelling.
He weer was zacht, de wind was gunstig, we maakten flinke vorderingen en niemand kon veel doen om het schip nog sneller te laten gaan.
Door dit alles vielen we allemaal in en vreemde vorm van uitgestelde activiteit, die voor mij wel gunstig was. Ik raakte weer gewend aan de bewegingen van een schip en ondanks het feit dat de nachten gevuld waren met nachtmerries op die paar momenten dat ik in slaap wist te vallen, waren de dagen te mooi om te missen.
Zolang ik niet te lang naar de zee staarde. Want dan zag ik hoe Collin viel. En ik kon hem niet helpen.
Maar die vorm van uitgestelde activiteit van eerder die gel de dus voor iedereen, behalve voor tweeling, Ulf en Wulf.
Op het moment dat zij niet genoeg te doen hadden vervielen ze in eindeloze en zinloze ruzietjes.
Toen ik het kon opbrengen om naar ze te luisteren bekroop me het gevoel dat ze geen van beiden meenden wat ze zeiden, maar dat ze zo gewend waren om het met elkaar oneens te zei dat de één automatisch B zei als de ander A zei.
Heel anders dan wanneer Elza en Collin ruzie maakten. Het leek meer op de kleine discussies tussen mij en Brinn. Zo van: '"Welles."
"Nietes"
"Welles."
"Nietes."
"Welles."
"Nietes."
"Welles."
"Welles."
"Nietes. Wacht, wat?"'
Het amuseerde me.
Het onderwerp van de ruzie was een laars, die ze allebei opeisten. Ik had geen idee van wie dat ding nou eigenlijk was en volgens mij wist niemand dat.
Kloef, die had begrepen dat ze niet meer aan Thorns laarzen mochten zitten zocht tussen de roeibankjes naar onveilige niet-opgeborgen bezittingen. Ik was blij dat alles bij elkaar in mijn tas zat en opgelucht dat ze de laars had gevonden waar ze nu tevreden op zat te kauwen. De tweeling zat erbij en keek ernaar.
'Dat is jouw laars,' zei Ulf. Of Wulf, ik ha eigenlijk geen idee.
'Nee, die is beslist van jou. Mijn laars zou ze nooit in haar bek stoppen, want ze vindt mij veel aardiger dan jou.'
'Daarom heeft ze bouw laars juist gepakt. En trouwens, wie zegt dat ze jou aardiger vindt dat dan mij?'
'Wou je soms zeggen dat ze jou aardiger vindt?'
'Ja, natuurlijk. Dat vindt iedereen. Dat is toch allang bewezen.'
'Er is helemaal niks bewezen, en dat iedereen dat zou weten is onzin. Mama hield al meer van mij dan van jou, en de hond volgt gewoon haar voorbeeld.'
'Dus jij denkt dat mama meer van jou houdt dan van mij?'
'Uiteraard.'
'En waarom denk je dat?'
Het was wonderlijk dat ze in een paar regels van een laars naar een hond naar hun moeder sprongen. Om der tussen waren ze ook steeds harder gaan praten zodat iedereen zonder moeite mee kon genieten.
Dolletjes.
'Is het jou ook wel een opgevallen,' hoorde ik Lydia tegen Hal zeggen vanaf mijn plekje tussen de roeibankjes, 'dat mensen harder gaan praten zodra het over de liefde van hun moeder gaat?'
'Het is ook altijd hetzelfde liedje,' zuchtte Hal. 'Ingvar,' riep hij op luide toon.
De grote jongen zat midscheeps. Hij keek om om naar Hal te kijken.
'Je hoef maar een kik te geven en ik doe het, Hal,' zei hij.
Even wist ik wist ik niet waar ze het over hadden, maar toen herinnerde ik me hun afspraak: als het geruzie van Ulf en Wulf te veel begon te irriteren, dan gooide Ingvar één van de twee of alle twee op bevel van Hal de zee in.
De tweeling ging op zachtere toon verder.
'En waarom denk jij dan wel dat mama meer van jou houdt dan van mij?' vroeg één van de twee aan de ander.
'Dat weet toch iedereen? En zelfs die hand voelt dat aan. Ze voelt het aan nieuw reactie.'
Welke reactie bedoel je?' vroeg de ene helft kwaad, en zijn broer legde gauw zijn vinger op zij lippen.
Die hond voelt aan dat jij boos bent, en ze begrijpt dat dat komt doordat mama meer van mij houdt dan van jou.'
Volgens mij had ik nog nooit zulke grote onzin gehoord.
'Maar daar ben ik helemaal niet boos over!' werd er geroepen. 'Ik ben boos omdat jij een dwaas bent!'
'Een dwaas?' vroeg de ander beledigd.
De ene broer keek de ander vuil aan. 'En een brabbelende idioot. Hoe vindt je die?' Even keek hij zijn broer tevreden aan, maar de tevredenheid verdween al snel van zijn gezicht torn zijn broer een arm om zijn nek klemde. Ik schrok en keek met afschuw toe hoe ze nog even door worstelde.
'In orde, Ingvar,' zei Hal, 'gooi er maar één overboord.'
'Welke zal ik doen, Hal?' vroeg Ingvar.
Hal haalde zijn schouders op.
'Zie ik eruit alsof mij dat iets kan schelen? Pak er maar één en gooi om in zee.'
Bezorgd keek ik toe hoe Ingvar zich over de roeibanken heen bukte en één van de vechtende jongens in zijn nek pakte. Hij trok hem ogenschijnlijk zonder enige moeite los van zijn boer en zette hem op zij beide voeten neer.
Ik zag dat Ingvar nog even naar Hal keek om te controleren o hij hem echt in he water moest gooien.
'Gooi er maar overheen,' zei Hal kalm, en Ingvar tilde de jonen op de verschansing.
Ik bevroor en vroeg me af of de jongen kon zwemmen, maar de andere tweelingbroer kwam overeind m zijn broer te beschermen.
'Laat mijn broer los!' riep hij met gebalde vuisten.
Ik wist niet goed wat ik van deze reactie moest denken: aan de ene kant was he raar, maar aan de andere kant vond ik het volkomen logisch dat hij het voor zijn broer opnam.
Ingvar keek hem enkele seconden verbaasd aan.
'Goed dan,' zei hij toen en hij liet de jongen los zodat deze terug de romp van het schip in tuimelde.
Mij op lucht in verdween vrijwel direct toen Ingvar het andere deel van de tweeling bij de kraag greep.
'Hal zei dat het hem niet uitmaakte wie van jullie tweeën er overboord ging,' legde hij rustig uit, en hij kieperde de knul in het water.
Kloef begon te blaffen en ik schoot overeind, tussen de roeibankjes vandaan. Ik negeerde de blikken van de bemanning en rende over het dek naar de mast.
'Jesper, Stefan, laatste de zielen los,' riep Hal.
Even later flapperden de zeilen slap in de wind. Het schip verloor snelheid en Hal gooide het roer om voor een draai van honderdtachtig graden. Ondertussen haalde ik de reddingshaak van zijn ophangpunt aan de mast af en sprintte naar de boeg.
Zoals ik geleerd had bij het reddingszwemmen wierp ik de jongen de haak toe en trok ik hem aan het touw terug naar het schip. Hij sloeg zijn handen om de reling en probeerde aanboord te komen. Stig trok hem de verder de boot in en de jongen belande hoestend op het dek.
Ik staarde naar de zee. Kalm staarde het terug.
Zie je wel? zei de zee. Ik doe niets. Alleen jij. Alleen jij hebt controle over wat er gebeurd, niet ik.
Niet waar, wilde ik zeggen, Collin wist wat hij deed en nu is hij weg. Dat is jouw schuld.
Is het dat? vroeg de zee spottend.
En toen zag ik hem weer. Collin viel. En hij bleef vallen. Ik stak mijn hand in het water, wilde hem helpen, maar hij was weg.
'Het spijt me,' fluisterde ik in het Nederlands. 'Het spijt me, Collin. Het spijt me zo.'
Jouw schuld, was alles dat de zee zei.Twee dagen nadat we om Schuilkaap heen waren gevaren, zagen we aan de stuurboordzijde aan de horizon het grijze silhouet van de kust van Araluen. Naarmate we dichterbij kwamen kreeg het land stukje bij meer reliëf.
'Het is heel groen,' stelde Stig vast, toen we de bossen en de bewerkte akkers konden onderscheiden.
Af en toe zagen we op he land een dorpje liggen, en dan stuurde Hal de Reiger even tot wat dichter onder de kust. De huizen waren veelal van tenen en leem: de maken bestonden uit dunne, in elkaar gevlochten wilgentakjes, die over een houten raster waren gespannen en met een flinke laag modder waren aangesmeerd. Als die modder eenmaal was opgedroogd en hard was geworden, waren de muren met witsel waterdicht gemaakt. De daken waren van riet gemaakt met lage dakranden.
Ik vond het prachtig. Ik hield van de stad omdat je altijd alles in de buurt had. Wat je ook nodig had, je kon het altijd wel ergens vinden.
Maar deze dorpjes overstegen dat. Ze hadden wat ze nodig hadden omdat ze elkaar hadden, niet omdat de dingen in de buurt waren.
'He zijn de mensen hier, Thorn?' vroeg Stefan.
Thorn nam alle tijd om over een antwoord na te denken. De andere bemanningsleden schaarden zich intussen om hem heen, ik ook, om te horen wat hij hierover ten zeggen had.
'Over het algemaan is het een hel vredelievend rol, en zijn ze ook er vriendelijk. Maar als je ze kwaad maakt, kunnen ze levensgevaarlijk worden.'
'Zijn het goede krijgers?' wilde Stig weten.
Thorn knikte langzaam. 'O, ja, ze kunnen heel goed vechten. Elke gemeenschap heeft een eigen legertje ridders te paard. Die zijn altijd paraat, en als ze niet hoeven te vechten zijn ze voortdurend in training. Verder is e nog een gewoon leger van gewapende mannen. Dat zijn in vredestijd boeren en handwerklieden, maar die kunnen in tijden van oorlog voor de strijd worden geroepen.'
Dit gaf me de kriebels.
'Amateurs dus eigenlijk,' zei Stig.
'Daar doe je ze tekort mee. Ze zijn goed getraind in alle vormen van krijgshandelingen, en ze zijn ook goed bewapend. Ze zijn in het dagelijks leven weliswaar geen soldaat, maar ze staan in de strijd beslist hen mannetje. En ze worden door beroepskrijgers geleid, dat scheelt ook. En ten slotte heb je de Grijze Jagers.'
'Wat zijn dat?' vroeg Lydia gretig.
'Dat valt niet in één woord te beschrijven,' zei ik zacht. De Reigers keken mij aan. 'Het korps van Grijze Jagers is vele jaren geleden opgericht ten tijden van een koning die ook wel bekend staat als de vader van modern Araluen. Hij creëerde vijftig lenen en stelde voor elk leen een Grijze Jager aan. Ze verzamelen inlichtingen over wat de vijand of mogelijke vijanden doen en van plan zijn. Waar ze mee bezig zijn. Wat ze denken. Als je dat allemaal van tevoren weet, dan kun je ook verzinnen hoe je ze zou kunnen tegenhouden, als dat nodig mocht zijn.
Hun wapen is een boog. De Grijze Jagers zijn de beste schutters waar ik ooit van gehoord heb. Hun snelheid en precisie... En boogschutter oefent totdat hij raakt schiet. Maar een Grijze Jager oefent totdat hij nooit meer mist.'
Iedereen had aandachtig geluisterd en nu mag Thorn het weer over: 'En ze kunnen zich voortbewegen zonder dat iemand ze ziet of hoort. Sommige mensen denken dat die Grijze Jagers over bovennatuurlijke krachten beschikken.'
'Om je te kunnen voortbewegen zonder dat ik je zie hoef je niet over bovennatuurlijke gaven te beschikken,' zei Ingvar.
Er werd gegrinnikt en ik herinnerde me dat Ingvar slecht zien was.
'Maar serieus,' ging hij verder, 'hoe doen ze dat?'
Thorn schudde zijn hoofd.
'Dat weet ik niet precies. Als ik het wist, oud ik het ook wel doen. Maar het zijn echt geweld handige jongens, en voor hun vijanden zijn ze volstrekt dodelijk.'
'Dan is het maar goed dat we tegenwoordig bondgenoten zijn,' zei Hal.
'Ik weet wel hoe,' zei ik. Meteen had ik de aandacht.
'Wat?' vroeg Jesper.
'Ik weet hoe ze zich voortbewegen stiller en ongrijpbaarder dan de wind.'
'Hoe dan?'
'Precies zo. Als de wind.' Ik keek op. 'Volgens mij kan jij het ook, Jesper. Je speelt met de schaduwen en het leven van de natuur.'
'Maar als ik in de schaduw ga staan dan ben ik toch ook niet onzichtbaar?' merkte Hal op.
'Dat ze ik ook niet. Ik zeg dat de truc tot onzichtbaarheid wel verstopt is, maar daardoor nog niet onlogisch. Ik ken de details niet, ik ben geen Jager. Ik ken alleen de theorie.'
Even viel er stilte.
'Volgens mij zijn we in de buurt van Schildhaven,' zei Hal toen.
De roep kwam in beweging. Alle Reigers begaven zich naar hun standaard plek en ik begaf me naar mijn inmiddels standaard plekje tussen de roeibankjes. Ik wilde gaan zitten maar bedacht me bleef staan.
Niet lang daarna voeren we het stand op."
JE LEEST
Zuster van de Broederband
FanfictionWat ik nog weet. Ze vraagt me wat ik nog weet. Wat het laatste is dat ik me nog kan herinneren van deze wereld. Ik weet nog dat ik viel. Ik had kunnen vallen voor een oneindigheid, maar dat zou ik niet meer gemerkt hebben. Daarna was er namelijk al...