Daarna was er namelijk alleen nog maar de kou.
Later besefte ik dat dat zo was omdat de kou het meest aanwezig was. Het was het enige aspect van mijn omgeving sterk genoeg om tot mijn onderbewuste brein door te dringen.
Vlak voordat ik bij kwam voelde ik het het water dat mijn longen gevuld had omhoog komen en ik werd overspoeld door paniek.
Ik verdronk.
Ik kokhalsde en spuugde het water uit, wanhopig proberende om niet te verdrinken... Maar ik was aan verdrinken op het droge, want toen ik al het water uit gespuugd had, vulden mijn longen zich met lucht en niet met nieuw water.
Mijn lichaam tintelde en de kou deed pijn, maar ik ogende mijn ogen en keek omhoog. Ik zag hoe de groep mensen om mij heen uit elkaar gejaagd werden. Iemand pakte mij vast en begon mijn ijskoude en kleddernatte kleren te verwijderen. Ik was te ver weg om me er zorgen over te maken.De tweede keer dat ik bij bewustzijn kwam was chaotischer. Er was iets aan de hand, maar ik wist niet wat. Mensen renden heen en weer en ik besefte dat er iets mis was, niet alleen met de situatie maar ook met de mensen.
Mijn hersenen wilde niet meewerken toen ik probeerde vast te stellen wat. Ik kon ze geen ongelijk geven.
Voordat mij brein kon vaststellen was er mis was, trok de aanhoudende kou mij weer mee naar beneden.Pas bij de derde keer was ik mij echt goed bewust van mijn omgeving. De kou was verdwenen. Het was fris, dat wel, maar niet koud.
Ik staarde omhoog naar de lucht. Dat vond ik raar, want als je iemand vind die onderkoeld is dan zou je diegene naar binnen brengen, toch?
Het tweede dat ik raar vond aan de lucht was hoe schoon hij was. Zo helder. Zo mooi. Dat was niet in de stad. In de stad kon je de lucht amper zien door vervuiling, leek het soms wel.
Ik hield van de stad, maar niet van de lucht daar. Dat heb ik altijd het grootste minpunt gevonden.
Na deze lucht-analyse richtte ik mij wat meer op de rest. Zo werd ik me bewust van de deiningen in mijn ondergrond. Ze waren me niet eerder op gevallen en ik vroeg me af hoe dat kom want ik kreeg door dat ze eerder best wel hevig waren geweest. Nu was dat echt niet zo. Ze waren kalm, bijna rustgevend. Bijna. Ik geloofde niet dat ik ze ooit rustgevend zou vinden.
Wat ook er overheersend was aan mijn omgeving was de stank. Ik wist niet wat het was en wilde het ook echt niet weten.
Ik draaide mijn hoofd. Ik zag touwen. Hout. Een zeil. Nog Meer hout. Ik lag op een schip. Niet zomaar een schip, maar één of ander prehistorisch geval met roeispanen en roeibankjes.
Ik draaide mijn hoofd weer en keek naar mezelf. Ik lag onder een deken van.... van wat? Was dit een berenvel? Ik wilde de deken van me afwerpen maar ik lag ook nog in een slaapzak gerold.Ik probeerde me met alle macht uit de slaapzak te worstelen, maar het lukte niet. Ik voelde me zwak. Ik wás zwak.
Toen de mensen om me heen in de gaten kregen dat ik wakker was rende één van hen naar me toe.
'Hé hé hé hé.....' zei hij, bijna geruststellend. Maar toen hij met snelle passen op me af kwam, was zo ver mogelijk achteruit schuiven het enige dat ik kon bedenken.
Hijzelf zag er niet zo angstaanjagend uit, nee, maar hij was raar gekleed. Bovendien hing er een groot mes in een leren schede aan zijn zij.
Je mag me hierom een bangerik vinden, dat maakt me niet uit, maar al vanaf toen ik klein was heb ik een hekel gehad aan alles dat met geweld te maken heeft. Ik deed nooit mee met de worstelpartijtjes van Pascal en Brinn, of die op school, tijdens de gym. Ik weigerde in de kamer te zijn als Collin naar zijn boksen keek en ui vluchtte altijd naar boven als hij weer eens ruzie had met Elza. Dan rende ik mijn kamer in, greep mijn knuffel wiens naam ik weer eens vergeten was, hernoemde hem Kees en drukte hem tegen me aan terwijl ik met het kussen over mijn hoofd in mijn bed lag.
Maar ik had geen Kees, geen bed en geen kussen. Dus schoof ik achteruit toen de jongen op me af kwam.
Enig sinds verbaasd volgde hij mijn bange blik naar zijn mes. Hij glimlachte vriendelijk, maakte het mes los en schoof het opzij. Dat stelde me een beetje gerust.
Misschien was het een kook mes, bedacht ik. Dat verklaarde echter niet waarom hij het bij zich droeg of waarom hij en zijn maatjes zo debiel gekleed waren.
Voor het eerst keek ik naar die maatjes. Er was één meisje en en één man, de rest waren jongens van mijn leeftijd. Ze droegen allemaal zo'n mes als de eerste jongen, maar het meisje droeg ook een pijlenkoker en de man had een houten iets waar zijn hand zou moeten zitten. Ze zagen er stuk voor stuk een beetje ongewassen uit, maar niet ongezond.
'Hoe heet je?', vroeg de jongen voor me. Maar hij vroeg het niet in gewoon Nederlands. Het was.. was het Engels? Waarom?
De volgende gedachte die in mij opkwam was dat dit allemaal een spel was, een grap. Maar het was veel werk voor een grap want toen ik wankel overeind kwam zag ik het dorpje waarbij ze aangelegd hadden.
De huizen waren gebouwd in een oude stijl, dezelfde prehistorische stijl als de kleding van alle mensen. Als mijn kleding.
De mensen wandelden heen en weer en spraken in het Frans met elkaar. Kinderen renden nog harder heen en weer, maar dan vaak op blote voeten.
'Waar ben ik?', vroeg ik, in het Nederlands.
'Wat...?' De mensen op de boot kijken elkaar aan. Ze begrepen het niet.
'Waar ben ik?', herhaal ik in het Engels. 'En waar is Collin? Hij was bij me.... hij was bij me toen ik viel.'
Collin. Collin moest hier ook ergens zijn. Ik was hier toch ook? Waar hier dan ook was, wat dit, dit allemaal, het was teveel om een grap te zijn. Teveel om een toneel spel te zijn.
Ik trapte de slaapzak van me af en wachtte niet op een antwoord. Misschien wilde ik geen antwoord. Misschien wilde ik dat het een droom was, maar ik wist dat dat niet waar was want de kou; die was echt. Ze echt als een levend wezen. Als jij op een dag Bumbo de olifant ontmoet dan moet je toch toegeven dat het weinig zin heeft m tegen een vliegende olifant te zeggen dat hij niet bestaat terwijl hij voor je neus keihard het tegendeel staat te bewijzen.
Maar misschien maakte het ook allemaal niet uit. Ik wilde Collin vinden.
'Jullie moeten hem gezien hebben.', zei ik tegen de anderen. 'Hij was vlak bij me. En waar zijn mijn kleren? Mijn tas?'
Ik keek om me heen en toen ik mijn spullen op het dek zag liggen om te drogen wilde ik er kordaat naar toe lopen, maar zodra ik me geplaatste voelde ik het dek onder me bewegen. Ik voelde hoe het onder me vandaan gleed, hoe alles bij me vandaan dreef. Ik voelde de kracht uit mijn benen me ontglippen en probeerde deze wanhopig vast te houden.... Maar hij was al weg. Ik kon alleen nog maar vallen. En terwijl ik viel, wachtte ik op de kou.
Maar de kou die kwam niet. Alleen de scherpe pijn van toen ik op mijn knieën op het dek terecht kwam.
Déja vu? Ik wilde niet herinnerd worden aan die angst. Aan die... machteloosheid. Tegelijkertijd wilde ik hem ook niet vergeten.
Het was één grote chaos in mijn hoofd, één kakofonie van herinneringen, van gedachten, die allemaal door elkaar drentelden.
Er was maar één ding dat duidelijk was: ik moest Collin vinden.
Ik kroop naar mijn spullen toe en graaide mijn kleren bij elkaar. Ik propte de halfdroge broeken en shirts en ondergoed in mijn rugzak. Het paste maar net met ook mijn toilettas er bij, dus het was maar goed dat ik voor vertrek wat ruimte had overgehouden.
Ik trok katoenen sokken aan met daar overheen warme, grote wollen sokken en schoof mijn voeten in mijn nieuwe groen met witte Nikes en kwam overeind.
'Nou?', vroeg ik, 'waar hebben jullie mij gevonden? Jullie moeten mij daarheen brengen. Iemand anders moet Collin gevonden hebben, en ik moet hem vinden.'
De jongens wisselden blikken uit maar niemand gaf antwoord.
'Wat?', vroeg ik scherp.
Één van de jongens stapte naar voren.
'Je... je was alleen toen we je vonden.', zei hij rustig. 'Het is een wonder dat je het overleefd hebt want toen we je uit het water haalde was je... Je was blauw. We dachten dat je al dood was.' Hij gebaarde naar de eerste jongen toen hij zei: 'Edvin heeft je van de nodige medische hulp voorzien toen bleek dat je nog leefde. We hebben in de omgeving rond gevaren op zoek naar andere overlevers maar we hebben niemand gevonden.'
Aarzelend keek hij mij weer aan.
'Die Collin... die is weg.'
Ik staarde hem aan. Het kan zijn dit we daar een paar minuten zo gestaan hebben, maar het kunnen ook seconden geweest zijn. Ik zou het eerlijk gezegt echt niet weten.
Toen ik weer in beweging kwam slingerde ik mijn rugzak over mijn schouder en zette een stap in de richting van de jongen.
'Hij is niet weg,' zei ik, feller dan dat ik ooit gedaan had. 'Ik heb misschien geen idee wat dit hele circus voor moet stellen en ik heb ook geen idee waar ik ben, maar wat ik wel weet is dat hij niet weg. Collin heeft me niet verlaten, oké? Niet nu. Niet op die manier.'
'Het is niet waarschijnlijk dat hij nog leeft. Niet als hij bij je was in het water.'
'Het hoeft ook niet waarschijnlijk te zijn! Het hoeft alleen maar mogelijk zijn!'
'Mogelijk is het ook niet.' Voor het eerst sprak de man. 'Er waren geen andere schepen in de buurt die hem opgepikt zouden kunnen hebben nadat wij jou vonden. En als niemand hem uit het water heeft gehaald, dan is hij verdronken.'
Ik wist heus wel dat het waar was. Maar hoe vriendelijk zijn ogen ook stonden, zijn woorden waren hard. En ik kon ze niet oor waar nemen. Collin is er mijn hele leven al geweest. Hij kan niet zo maar weg zijn. Niet zonder reden. Hij kon niet zo sterven, dat zou God hem niet aandoen, hij is een goede man.
'Ik zou het weten als hij weg was.', fluisterde ik. 'Ik zou het voelen.'
Ik voelde het ook. Ik wilde het alleen niet erkennen.
Dat heb ik altijd al gehad. De neiging om bij problemen vandaan te rennen, net zolang tot ze verdwenen. Alleen zou dit nooit verdwijnen. Het zwarte hol de wij de dood noemen houdt je voor eeuwig in zijn armen als je er eenmaal in gevallen bent.
Ik draaide me weg van de groep vreemdelingen. Mijn rugzak plofte op de grond.
Ik heb wel eens eerder geprobeerd om de situatie te beschrijven, de emoties die er door me heen gingen maar dat lukt gewoon niet. Alles kwam in één keer op me af: verwarring, verdriet, angst, woedde, pijn, onbegrip, wantrouwen, paniek, ontkenning....
Ze wisselden elkaar sneller af dan ik kon bij houden, hoopten zich binnenin mij op kwamen meteen weer naar buiten als tranen. Ik merkte niet dan mijn knieën het begaven en dat ik voor de tweede keek op het dek in elkaar stortte. Ik merkte alleen het ruwe hout dat langs mijn wang schuurde. Ik merkte de tranen die stonden voor zoveel meer dan alleen verdriet. Ze stroomden voor de herinneringen en voor het vaarwel. Ze stonden voor bedankt en voor hoop. Voor alles dat ik niet in woorden uit kon en kan drukken.Het was pas toen ik een beetje tot bedaren was gekomen kreeg ik door dat we voeren. Het schip zeilde elegant over de golven. Het driehoekige zeil stond bol door de wind.
Ik kon nieuwe paniek voelen opkomen, maar na die uitbarsting van emotie was ik te vermoeid om ernaar te luisteren.
Ik snifte en probeerde mijn ademhaling onder controle te krijgen, wat een klein beetje lukte. Ik lag open en bloot in het midden van het dek dus pakte ik mijn tas en schoof zonder de moeite te nemen om overeind te komen naar een plekje tussen de roeibankjes. Stevig. Veilig. Rustig. Verstopt.
De jongen die eerder Edvin genoemd werd kwam naar me toe.
'Hallo.', zei hij kalm. 'Ik ben Edvin. Je hebt ons nooit verteld hoe jij heet...?'
'Amara. Ik heet Amara.'"

JE LEEST
Zuster van de Broederband
Fiksyen PeminatWat ik nog weet. Ze vraagt me wat ik nog weet. Wat het laatste is dat ik me nog kan herinneren van deze wereld. Ik weet nog dat ik viel. Ik had kunnen vallen voor een oneindigheid, maar dat zou ik niet meer gemerkt hebben. Daarna was er namelijk al...