Onbewust schreeuwde ik Collins naam uit over de zee, alsof ik verwachtte dat hij zou antwoordden, terwijl ik gelijktijdig wist dat hij dat nooit meer zou doen. Hoe hard ik ook riep, hij zou geen antwoord geven."
Ik lag meer op het dek dan dat ik zat, in een bad van zeewater dat mijn kleren nog erger doorweekte dan dat ze al waren. Het plakte aan mijn lichaam en de plukken haar die los waren geraakt uit mijn vissegraat plakten aan mijn gezicht en in mijn nek.
Ergens vroeg ik me af hoe het kwam dat de bliksem niet in de mast in sloeg, maar toen ik de zee als een muur zag opreizen begreep ik dat het kwam doordat de golven hoger waren dan de mast.
We gleden nog maar net langs de ene golf naar beneden toen we al weer werden opgetild door de volgende. Boven werd de Reiger plots aan de volle stormwind blootgesteld en werd het schip weer bijna plat geblazen.
Vanuit mijn positie gleed ik zonder houvast of grip over het dek. Zout water sloeg in mijn gezicht. Mijn voeten raakten de verschansing en ik greep me vast toen de Reiger weer naar beneden dook en het schip in de luwte van de golven weer rechtop kwam te liggen.
Waternevel sloeg naar wee kanten uit als de punt van het schip het water oppervlak raakte. Het water klotste weer over het dek om vervolgens te verdwijnen door de spuigaten.
Ge volgende golf hief de Reiger dan weer omhoog.
Er waren golven die ons zo stijl liepen klimmen dat ik dacht dat we alle snelheid zouden verliezen en achteruit van de gold zouden glijden, om eronder te verdwijnen.
Ik keek omhoog. Mijn haar plakte aan mijn voorhoofd. De donkere wolken leken me uit te lachen.
Het was zoals ik me herinnerde.
Deze keer zou er niemand sterven.
Deze keer zou ik niemand verliezen.
De donkere wolken lachte me uit.
En ik lachte terug.
De zee had geen controle over mijn wil. Over wat ik geloofde. Mijn God zou mij bijstaan op het pad dat ik koos. Ik koos het pad waarlangs ik mijn vrienden kon helpen.
Ik hees mezelf overeind en schreeuwde over de zee. 'Lach me niet uit!' schreeuwde ik. 'Het is mijn leven! Ik bepaal!'
Mijn handen klem den zich zo strak om de verschansing dat mijn knokkels wit waren.
Ik vocht mijn eigen gevecht. Nog steeds was ik verwikkeld ik een strijd met de zee.
Maar er was iets veranderd. Ik was niet bang dat ik zou verliezen. Ik was helemaal niet bang.
Nogmaals moest ik denken aan wat ik tegen Hal had gezegd voordat we vertrokken naar Tabork. 'Ik ben niet bang.'
Ik ben niet bang.
Ik baande me een weg naar het achterdek, waar Stig zich inmiddels ook bij Hal en Thorn had gevoegd.
De oude zeewolf gebaard naar achteren.
Een rij zwarte rotsen rezen als klauwen omhoog uit de zee. Ze waren het ene moment aan het zicht onttrokken door de golven, alleen om het volgende moment weer te verschijnen."~*†*~
2019
Het is de saaiste nieuw jaars avond die ik me kan herinneren. Ik zit op de grond met mijn rug tegen de bank.
De kleine Rhyddian ligt met zijn kop op mijn schoot.
Tante Tippi zit statig op de bank een boek te lezen, Elza kijkt half naar de tv sipt van de champange die ze voor middernacht al open heeft gemaakt en Pascal doet ongeveer hetzelfde. Alleen is zijn glas al leeg en kijkt hij meer op zijn telefoon dan op de tv.
Voor mijn val zou Collin hier geweest zijn. Brinn. Opa Bade. Waarschijnlijk Rhyddian.
Ik mis hen. Nu meer dan anders.
Voor mijn val zouden we samen op de bank verzamelen en alles dat er het afgelopen jaar was gebeurd ophalen en erom lachen.
De tv zou aanstaan alleen voor achtergond geluid.
Brinn zou een boek bij zich hebben zonder erin te lezen.
Collin zou meer oliebollen bakken dan dat een leger aankon.
Rhyddian zou flauwe grappen vertellen en opa Bade zou ons voornamelijk aankijken, blij dat we er waren.
Nu had ik alleen de hond.
Ik paste niet bij de Van Adalaine kant van de familie. Tante Tippi en Elza waren altijd bezig met uiterlijk. Met hun gedrag. Met wat anderen van hen dachten.
Dat kon mij niet schelen. Niet zo veel. Het maakte me uit wat de mensen die ik aardig vond van me dachten, dat heeft het altijd gedaan.
Pascal past wel bij die kant van de familie. Hij is ijdel. Ik kan niet Pascal op een zeilboot niet voorstellen, zelfs niet als mijn leven er vanaf zou hangen.
Isis van Adalaine.
Amara Creave.
Maartje, Mar, Amaris.
Ik sta op.
"Waar ga je heen?" vraagt Elza terwijl ik naar de deur loop.
"Naar buiten," antwoord ik. Ik pak Rhyddians riem. Hij trippelt achter me aan naar buiten, over de galerij.
Bij de trappen die hij wel op, maar niet meer af kan, til ik hem op.
Ik laat de flat achter me, met mijn familie die vreemden voor me zijn.
Ik denk aan de eerste keer dat ik mijn oom ontmoette.
Tante Tippi en Elza en Pascal waren daar ook bij. Dat weet ik. Maar ik herinner het met niet. Ik weet dat ze er zijn. Maar ik heb nooit met hen gepraat. Niet echt.
Eerder zo van: 'wat leuk dat je er bent! Je leeft nog! Tot volgend jaar!'
Na de scheiding van Collin en Elza zag ik hen sowieso vrijwel niet.
Alleen de verplichtte verjaardagen en kerst. Toen ze een keer zonder goede reden niet kwamen opdagen was dat gelijk helemaal afgelopen.
Alleen met Pascal wisselde ik nog wel eens emails uit. Ook dat werd steeds minder.
Om de één of andere reden mailde ik hem ook nooit uit mezelf. Ik ga alleen antwoord op zijn mails.
Ik geloof dat ik twaalf was toen ik tot de ontdekking kwam dat ik ook Pascal al ruim een jaar niet gesproken had, en dat ik daar ook totaal geen behoefte aan had.
Ik heb nooit de drang gevoeld om met mijn broer, moeder of tante een serieus gesprek te voeren.
Niet als ik dat heb bij Brinn, al vanaf zonder eerste ontmoeting.
Of bij Rhyddian, vanaf het eerste moment dat ik hem ontmoette.
JE LEEST
Zuster van de Broederband
FanficWat ik nog weet. Ze vraagt me wat ik nog weet. Wat het laatste is dat ik me nog kan herinneren van deze wereld. Ik weet nog dat ik viel. Ik had kunnen vallen voor een oneindigheid, maar dat zou ik niet meer gemerkt hebben. Daarna was er namelijk al...