Hoofdstuk 20

29 4 12
                                    

Mijn moeder. Alles wat ik momenteel deed, iedere uitdaging die ik aanging en ieder gevaar dat om de hoek op me lag te wachten was voor mijn moeder. Voor de vrouw die haar leven op het spel heeft gezet, negentien jaar geleden, om mij een goed leven te kunnen bieden. Voor de vrouw die haar geliefde was verloren.

Diezelfde geliefde die nu voor me stond en me beloftes maakte die hij nooit zou kunnen nakomen.

'Ik had niet verwacht dat je zo diep zou zinken,' wist ik uit te brengen. Mijn stem klonk krachtiger dan ik had verwacht. Ik pakte de wandelstok beter beet en zwaaide het uiteinde naar mijn vader toe, terwijl mijn gave beefde. De soldaten om ons heen reageerden daarop door hun geweren te laden, maar mijn vader stak zijn handen op om hen tegen te houden.

Mijn woorden lieten de vriendelijke glimlach van zijn gezicht verdwijnen. Even zag ik een flits van pijn, maar die was meteen weer verdwenen. Hij probeerde niet meer dichterbij te komen en hield zijn afstand nu de gouden wandelstok tussen ons in zat. Zijn ogen gingen naar de stok, tot aan mijn handen waar nog altijd goudstof vanaf kwam. Mijn gave was te heftig aanwezig, het voelde anders dan normaal.

Dane zijn hand bewoog een paar centimeter op mijn rug, alsof hij mijn aandacht wilde trekken. Hij kwam zo voorzichtig dichterbij dat de rest het misschien niet doorhad. Iedereen was gefocust op de gouden stok en op wat ik zou doen.

'Je bent zwak,' siste ik uit naar mijn vader. Mijn pijn begon langzamerhand in haat te veranderen. Haat was sterker, gevaarlijker, maar ook minder precies als het ging om mijn gave. 'Ik dacht altijd dat je je leven had gegeven voor mam en mij. Ik heb om je gehuild, om je gerouwd en je gemist! Ik heb gedroomd hoe het zou zijn om samen te zijn met mijn vader. Ondertussen werk jij nog altijd voor het monster die goudstuurders onderdrukt.' Ik spuwde de woorden naar hem uit, niet langer in staat om het tegen te houden.

Mijn vader was altijd mijn grote voorbeeld geweest. Terwijl mijn moeder me trainde dacht ik aan hem. Altijd wilde ik net zo dapper en sterk worden als hij, maar hij was niet dapper. Hij was een lafaard. Een teleurstelling.

Zijn handen hingen nog altijd in de lucht, maar meer om mij tegen te houden dan de soldaten om ons heen. De lucht voelde samengedrukt, alsof ze een menselijke kooi vormden. Ik wilde me niet in een kooi bevinden.

'Kom met me mee Nova,' zei hij nogmaals. 'Niemand zal je pijn doen. Je moeder zal vrij gelaten worden als jij meekomt naar het kasteel. Het enige wat de koning wilt is jou als bondgenoot in plaats van vijand. Hij heeft het beloofd Nova, Iris zal vrijgelaten worden.' Hij klonk zo oprecht, bijna betrouwbaar.

Alleen het was de jongen achter me die ervoor zorgde dat ik wankelde. Dane was de persoon die ik vertrouwde, niemand anders. Ik moest bij hem blijven, alleen dan geloofde ik erin dat dit goed zou komen.

'We hebben toestemming om de Geestenjager te laten gaan,' sprak mijn vader verder. 'Als jij met ons meekomt, dan zal hij hier ongeschonden vertrekken.'

Dat was het moment dat de twijfel toesloeg.

Dane zijn hand verdween van mijn rug en in plaats daarvan sloeg hij zijn arm om mijn middel en trok hij me dichter tegen zich aan. Terwijl ik twijfelde, was er bij hem enkel vastberadenheid te vinden. 'Ze gaat helemaal nergens heen met jullie,' snauwde hij mijn vader toe, terwijl hij zijn mes uitstak.

Nu pas gunde mijn vader hem een blik waardig en terwijl hij dat deed veranderden zijn ogen direct. Er volgde een stilte, waarna hij zacht lachte. Kort, emotieloos. 'Dane Dicorus, je bent een grotere dwaas dan ik had verwacht.'

Mijn adem schokte. 'Dicorus?' bracht ik zacht uit, terwijl ik naar de jongen achter me keek. Naar zijn rode krullen en zijn bijna zwarte ogen die nu donkerder stonden dan ik ze ooit had gezien. Dane Emerson, dat was de jongen die ik kende.

Golden TouchWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu