Hoofdstuk 1

126 8 1
                                    

POV Tony
Na drie dagen rusten we bij een beekje. Tigerai zegt dat we dicht bij de grens komen, wat betekent dat we bijna de bergen in gaan. Dat nieuws hoorden we twee dagen geleden. "Gaan we de bergen in?" vroeg Silferina met gefronsde wenkbrauwen. Haar wond op haar schouder is zo goed als genezen, maar we weten al wel dat het een litteken gaat worden. Een litteken van drie strepen, die de klauwen van de leeuw moeten voorstellen. Een litteken dat ons aan haar verlies, bijna-dood en terugkeer gaat herinneren. Geweldig. Tigerai knikte. "Maar... Waarom?" vraagt Sil. "Dat is sneller." antwoordde Auron. Er zat wel wat in, dus protesteerde niemand. De driehonderd soldaten die het overleefd hebben willen graag naar huis, het liefst zo snel mogelijk. Ik wil ook wel naar huis, dan kan ik samen met Sil onze avonturen bespreken en uitzoeken wat Kinrah met 'mijn baas' bedoelde. Voor hij stierf zei hij dat 'zijn baas' wraak zou nemen, maar we weten niet wie die baas is. We wisten tot dat moment ook helemaal niet dat hij voor een 'baas' werkte. Al met al, zo snel mogelijk thuiskomen was wel geliefd en gewenst. Ik kijk terwijl Goldur en Jenny elkaar nat spetteren met water, Silferina iets met Will bespreekt, Tigerai ligt te slapen in de zon en Auron een potje kaart met een paar van zijn mannen. Het lijkt zo vredig, terwijl we een paar dagen geleden nog moesten vechten voor ons leven. De Isitopes hadden ons gevangen genomen, en Auron en de Grenam kwamen ons redden. Silferina en de dochter van de stamleider van de Grenam, Amira, hadden zelf een diplomatieke manier - zoals Sil het beschrijft - gevonden om de Isitopes te overtuigen Faralla weer aan Joris terug te geven en zich terug te trekken. Ze deden het door Silferina een rode cape te geven, en met Amira's stem de Rode Vrouwe te vormen, een soort godin van de Isitopes. Het werkte wel, maar niet voor Kinrah, die Silferina bijna vermoordde door haar te laten stikken. Ik voorkwam dat net op tijd, door hem met een glasscherf aan te vallen en het in zijn hart te steken. Kinrah stierf, maar niet zonder eerst te zweren dat zijn baas wraak zou nemen. Wie die baas is weet ik niet, maar Silferina en ik gaan dat in Araluen uit proberen te zoeken, om te voorkomen dat er nog zoiets gebeuren gaat. Ik ga languit in het gras liggen en kijk naar de blauwe hemel boven me. De herfstzon boven me is op zijn weg naar de top, het riet langs het meertje ruist in de wind en de bomen achter me laten hun eerste bladeren al vallen. Herfst, terwijl het in de woestijn van Faralla ontzettend heet was. Ik denk niet dat ik dat ooit zal begrijpen. Jenny slaakt een kreetje als Goldur haar op zijn rug neemt en rond begint te lopen, Tigerai doet verstoord een oog open als Goldur en zij langs hem heen denderen, Silferina glimlacht dromerig, Will trekt zijn wenkbrauw op en Auron en sommige andere soldaten joelen. Ik hijs mezelf weer overeind en kijk naar Silferina. Als we elkaars blik opvangen weten we allebei dat we hetzelfde denken. Dat wordt een stel, een leuk stel zelfs. Ze moeten het alleen nog zien toe te geven.

POV Silferina
Als Goldur Jenny weer op de grond heeft gezet gaan we weer op weg. Tony rijdt naast Will, verwikkeld in een of andere discussie over de sluiptechnieken van grijze jagers, Jenny en Tigerai bespreken diplomate dingen denk ik, Auron geeft zijn mannen bevelen hier en daar en Goldur rijdt naast me, met een schaapachtige grijns op zijn gezicht. "Waarom grijns je?" vraag ik, hoewel ik het antwoord al weet. "Gewoon." Ik rol met mijnogen. "Het is Jenny hè?" Goldur antwoordde niet. Ik besloot het maar over een andere boeg te gooien. "Wanneer denk je dat je aan haar toe gaat geven dat je van haar houdt?" Goldur bloost. "Weetikniet." mompelt hij verlegen. Ik grijns. "Ik wel." Hij kijkt me verbaasd aan. "Als jullie oud zijn, dan loop je naar haar toe met een bosje bloemen en zeg je met een krakende stem dat je van haar houdt, om daarna om te vallen met je stokje zodat ze lacht." Goldur stompt me. "Niet grappig." Ik haal glimlachend mijn schouders op. "Als je niet uitkijkt gaat het wel zo zijn. Zeg het gewoon, ik weet zeker dat ze dat alleen maar leuker vindt. Ze vindt jou ook leuk weet je." Goldur trekt zijn wenkbrauw op. Ik denk niet dat hij het niet door heeft, maar hij wil dat gewoon niet toegeven. We rijden zwijgend verder. "Over een dag zijn we denk ik al bij de grens." zegt Goldur. Hij wil van onderwerp veranderen, dat weet ik. Dus speel ik maar leuk mee, anders zou het nogal gemeen zijn. Niet dat ik nooit gemeen ben. Ik kijk hem verbaasd aan. "Ik dacht over twee." "Nee, Auron zei morgen al. Dan kunnen we weer een bericht naar pap en mam sturen." Volgens mij kijkt hij daar al dagen naar uit, om even weer van zich te kunnen laten horen. We gaan naar een duivenhouder aan de grens, geven onze berichten en gaan dan weer verder, terwijl de berichten op reis gaan naar hun bestemming. Voor Will is dat Araluen, om koning Arnaut te laten weten dat hij nog in leven is en op weg naar het paleis is, voor Tony is het Araluen om onze vrienden een bericht te sturen en Faralla om Joris te zeggen dat hij nog oké is, voor Jenny is het Araluen om vrouwe Pauline van de missie te berichten en te zeggen dat ze naar het paleis gaat, voor Goldur, Tigerai en Auron is het naar het paleis, om onze ouders - voor Auron zijn baas en bazin - te laten weten dat we oké zijn en op weg zijn naar het paleis met driehonderd man, en voor mij is het Araluen om mijn vrienden te zeggen dat alles goed gaat en naar mijn ouders om hetzelfde principe. De soldaten willen zelf natuurlijk ook wat versturen, maar gelukkig kan dat allemaal via het paleis. Anders moet die duivenhouder wel erg veel duiven hebben, voor meer dan driehonderd man. Maar goed, over een dag kunnen we onze berichten versturen. Ik kan haast niet wachten.

De Grijze Jaagster, deel 4, VerraadWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu