Rachel

108 11 0
                                    

Als ik met Meg naar het fietsenhok loop, worden we ingehaald door Quinten. Hij gaat voor Meg staan en ik gebaar dat ik alvast naar onze fietsen loop. Ze knikt goedkeurend terwijl haar wangen rood beginnen te kleuren. Als ik mijn fiets van het slot haal, staan ze nog steeds te praten. Ik hoor Meg lachen. Quinten haalt een hand door zijn haar en blijft maar naar haar glimlachen. Hij drukt een kus op haar wang en loopt dan weg. Meg blijft een paar seconden staan en rent dan op mij af. Ze geeft me een knuffel zonder af te remmen, waardoor we bijna omvallen. Meg begint te lachen, haar wangen nog steeds knalrood.

'En?' vraag ik nieuwsgierig.

'Vrijdagavond, zeven uur, bios!' Ik lach om haar enthousiasme.

'Ik ben echt blij voor je, ik hoop dat het wat wordt.' Ze loopt naar haar fiets, haalt het van het slot en gooit haar tas in haar krat. Ze rijdt weg met mij op haar hielen. Onderwijl dat we naar huis fietsen, ratelt Meg maar door over hoe leuk zijn ogen wel niet zijn, enzovoort, enzovoort. Ik ben redelijk opgelucht als ze afslaat, zodat ik even wat rust heb. Ik hoor mijn vaders fiets ratelen en tikken, maar dat gebeurt volgens hem wel vaker. Ik besluit gewoon door te fietsen en rijd ondertussen de stad in. Ik sla de bocht om en ineens lig ik op de grond. Mijn hoofd bonkt pijnlijk, mijn fiets ligt bovenop me. Ik draai mijn hoofd langzaam als ik merk dat er een auto naast mij stopt. Er komt een man met een zonnebril en zwart pak boven mij hangen. Ik wil opstaan, maar hij houdt me tegen. Hij wordt aan de kant geduwd door een jongen rond mijn leeftijd, zover ik het kan zien. Ik voel met mijn hand aan mijn voorhoofd; het voelt pijnlijk en bloedt hevig. De jongen gaat naast mij op zijn knieën zitten, zegt allerlei dingen tegen mij. Ik hoor het niet. Het enige wat ik hoor zijn sirenes die vlakbij stoppen. Mijn oogleden worden zwaar en ik voel dat ik wegzak, maar de jongen tikt zachtjes tegen mijn wang zodat ik bijblijf. Ik voel dat ik op een brancard getild wordt, alles eromheen is een vage waas. Een ambulancebroeder stelt mij allerlei vragen, ik heb er geen antwoorden op. Het knipperen van mijn ogen gaat traag. Het geluid is zwaar gedempt. Ik word de ambulance ingeschoven en we rijden met hoge snelheid weg.

'Rachel, je moet proberen je ogen open te houden. Als het goed is komen we zo in het ziekenhuis aan waar ze je verder gaan onderzoeken.' De ambulancebroeder hangt boven mij. Ik heb geen idee hoe hij mijn naam weet. Ik kijk de broeder aan.

'Het gaat niet.' zeg ik zwak. Hij knikt en roept dannaar het personeel voorin de ambulance. Ik zie hem steeds waziger. Uiteindelijksluit ik mijn ogen.    

ZILVERWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu