Kes

106 12 0
                                    

Na nog met twee rare types gepraat te hebben, zijn we een halfuur verder. Martin begeleidt het laatste meisje naar buiten en komt dan weer terug. Ik zit, net zoals ik begon, onderuitgezakt op de bruine leren bank. Ik sta op als Martin weer binnen komt.

'Mag ik nu eindelijk douchen?' Hij negeert mijn vraag en begint zijn eigen gesprek.

'Wat vond je van ze?'

'Mag ik nu douchen?' Tussen elk woord houd ik een kleine pauze. Hij kijkt me venijnig aan. Zonder hem nog antwoord te laten geven sta ik op, loop ik langs hem heen en stoot ik ''per ongeluk'' zijn schouder aan. Voor de deur van het hotel staat er al een zwarte Audi te wachten. Ik stap zonder wat te zeggen in en de chauffeur geeft gas. Ik staar naar buiten. Dit wereldje is lang niet zo leuk als ik gedacht had. Alles wordt voor me gedaan, ik mag nog nét zelf naar de wc. Mijn Facebook, Twitter, Instagram worden beheerd door een ander onder mijn naam. Mijn plannen voor een dag gaan nooit door door optredens, fotoshoots of interviews. Ik schrik op uit mijn gedachten als er ineens hard op de rem wordt getrapt. De chauffeur klikt zijn gordel los en springt de auto uit. Er ligt een meisje op straat. Ik volg zijn voorbeeld en ren naar hen toe. Hij staat dom boven haar te hangen. Ik duw hem weg en probeer contact met haar te maken. Op haar voorhoofd zit een grote wond en haar ogen staan wazig. Ik schreeuw naar hem dat hij een ambulance moet bellen. Ik zie dat ze wegzakt en probeer haar bij te houden door zachtjes tegen haar wang te tikken. Als ik een hand op mijn schouder voel, kijk ik om. Een ambulancebroeder kijkt me geruststellend aan.

'Ken je haar?' Ik schud mijn hoofd. Ik word aan de kant geduwd door meer ambulancepersoneel, al de sirenes en chaos is langs mij heen gegaan. De politie heeft ondertussen dat deel weg afgesloten, zodat de ambulance er goed bij kan. Ze wordt op een brancard getild en de ambulance ingeschoven.

'Ik ga mee!' roep ik wanhopig. Dezelfde ambulancebroeder kijkt mij aan.

'Nou, snel dan.' Ik ren naar de ambulance en klim erin.

'Rachel, je moet proberen je ogen open te houden. Als het goed is komen we zo in het ziekenhuis aan waar ze je verder gaan onderzoeken.' zegt hij tegen haar. Ze heet dus Rachel. Binnen een mum van tijd zijn we in een ziekenhuis. Al het personeel stapt uit en trekken de brancard uit de ambulance. Ik loop met ze mee, zover ik dat kan. Mijn ogen blijven op haar gericht. Ik word tegengehouden door een zuster, die me een wachtkamer wijst. Ik ga zitten op één van de plastic stoelen en haal mijn handen door mijn gezicht. Waarom doet ze zoveel met mij? Ik ken haar niet, ik weet niet hoe oud ze is, waar ze vandaan komt. Het enige wat ik weet, is dat haar naam Rachel is. De minuten gaan te traag. Mensen lopen voorbij. Ouderen achter een rollator, een kleuter met een gebroken arm, een groot aantal zusters. Ik denk niet aan Martin of de band, mijn gedachten zijn als een blanco papier. Ik staar naar de grond en schrik op als er iemand tegen mij begint te praten.

'Je mag wel even bij haar komen, als je dat wilt.' Ik knik en loop achter de zuster aan. Ze heeft een witte ziekenhuisblouse aan met een witte broek. Daaronder heeft ze sneakers aan en haar haar zit in een knot. Aan het einde van de gang stappen we de lift in. Stil staan we naast elkaar als de lift in beweging komt. Als de ping klinkt, gaan de deuren open. Mijn voetstappen klinken dof op de smetteloze vloer. De zuster gaat de hoek om en houdt de deur voor me open. Ze knikt me bemoedigend toe. Ik loop voorzichtig naar binnen, niet-wetend wat ik kan verwachten. Ze kijkt op van haar boek als ze mij binnen ziet lopen. Haar blonde haren hangen losjes over haar schouders. Ik glimlach en blijf onzeker in de hoek van de kamer staan. Er wordt niets gezegd, maar onze blikken laten elkaar niet los.

'Bedankt.' zegt ze ineens. Haar stem klinkt zwak, maar is fijn om aan te horen. Ik haal mijn schouders op.

'Ik heb niets gedaan, eigenlijk.' Ik ga op de stoel naast haar bed zitten. Haar voorhoofd is gewikkeld in verband.

'Hoe gaat het met je?' Ze haalt haar schouders op.

'Het kan beter.' Ik lach.

'Naast die hoofdwond, nog een hersenschudding en een gekneusde pols. Ik mag hopelijk morgen weer naar huis.' Ik knik.

'Ik heet Rachel, trouwens.' zegt ze.

'Kesper.' Ze kijkt me met een schuin hoofd aan.

'Dat is niet echt een Engelse naam, zo te horen.' Ik schud mijn hoofd.

'Mijn moeder is Nederlands, mijn vader Engels. Ik ben opgegroeid in Nederland, maar bij ons thuis werd vaak Engels gesproken. Totdat hij vertrok.' Ze trekt een wenkbrauw op.

'Hoe bedoel je?' Ik slik. Waarom vertel ik dit aan een wildvreemde?

'Mijn vader vertrok toen ik vier jaar was. We hebben nooit geweten waarom of waarheen.' Ze kijkt me vol medeleven aan. Onze blikken laten elkaar niet los, ook al worden er weinig woorden uitgewisseld. Haar ogen lijken als zilver, zo glimmend van nieuwsgierigheid en vol levenslust.

'Ik-ik moet maar eens gaan.' zeg ik. Ze knikt.

'Bedankt voor je bezoek, Kesper.' Ze spreekt mijn naammet wat moeite uit. Gek genoeg is het fijn om weer eens mijn volledige naam tehoren. Ik sta op en zonder nog wat te zeggen loop ik de kamer uit.    

ZILVERWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu