1

798 28 4
                                    

Als ik de twee zo bezig zie, kan ik me het nog haarscherp voor de geest halen. Die eerste dag dat we met z'n viertjes waren. En de weken, maanden, jaren daarna... Het is een aaneenschakeling van geluksmomentjes. Tot een paar weken geleden. 'Wat is ze lief voor hem, hè', ik kijk hem met een flauwe glimlach aan. Heel even kijkt hij op, zodat hij nog net meekrijgt hoe zijn kleindochter de peuter helpt om van de glijbaan te roetsjen. 'Ja', antwoordt hij nors, 'heel lief'. Al snel richt hij zich weer op de krant die voor zijn neus ligt. Onderzoekend blijf ik hem een tijdje aankijken. Speurend naar antwoorden op de vragen die zich de laatste dagen in mijn hoofd hebben opgestapeld. Er moet iets gebeurd zijn. Dat kan niet anders. Wie verandert er nou zo enorm van de een op de andere dag? 'Flo...', ik beweeg mijn hand richting de zijne waarmee hij net zijn pagina om wil slaan. Tevergeefs. Hij heeft zijn hand al weggetrokken voor ik überhaupt contact kan maken. Even kijken we elkaar aan. Ik zie dat mijn gepijnigde blik iets in hem losmaakt, maar toch zoekt hij geen toenadering, zoals hij normaal zou doen als hij merkt dat hij mij pijn doet. In tegendeel, hij wendt zijn blik snel af. Ondanks het rot gevoel in mijn buik, kan ik mijn blik niet van hem los maken. Ik maak me zorgen om hem. Zijn ogen zijn op de krant gericht, maar ik ken hem goed genoeg om te weten dat hij nog geen letter heeft gelezen. Er zit hem iets dwars en hij wil het mij niet vertellen. Misschien iets met een zaak. We werken sinds kort regelmatig samen met een ander rechercheurskoppel en de samenwerking verloopt niet echt soepel. Misschien is hij moe. Siem slaapt de laatste weken opeens niet meer door en ik moet zeggen dat het zelfs mij best zwaar valt. Of misschien ligt het wel aan mij. Misschien vindt hij me niet meer aantrekkelijk. Misschien is hij niet verliefd meer. Misschien heeft hij een ander... Mijn gedachten worden verstoord door de berichttoon van zijn telefoon. Ik kijk toe hoe zijn ogen over het schermpje schieten, alvorens het apparaat weer in zijn borstzak verdwijnt. Mijn ogen blijven hangen op zijn handen. Die even leken te trillen in het proces. 'Zullen we gaan', ineens lijkt hij met zijn zee-blauwe ogen recht door me heen te kijken. Het is meer een mededeling dan een vraag. Toch besluit ik het zo niet op te vatten. 'Laten we nog even blijven, het is heerlijk weer en ze zijn zo lekker aan het spelen', met een scheve glimlach kijk ik hem aan. Voorlopig geef ik hem nog het voordeel van de twijfel. Het is volgende week 3 jaar geleden dat Fleur is overleden. Misschien zit hij daarom niet lekker in zijn vel. Mijn hoop op een gezellige namiddag in het park laat ik al snel varen als hij me moeilijk aan blijft kijken. Ik schud mijn hoofd en zucht zacht, 'ga maar. Wij komen straks'. Ik weet niet wat het is dat ik zie in zijn ogen, maar ik voel gewoon dat hij weg moet. Dat hij hier nu niet kan zijn. Hij knikt dankbaar. Of nou ja. Zo vat ik het op. Ik weet niet of hij echt dankbaar is, of dat ik hoop dat hij dat is. 'Papa!', ons zoontje komt aangehobbeld als hij zijn vader op ziet staan. Zo snel als hij kan beweegt hij zich in de richting van zijn beste vriend. Zijn voorbeeld. De man waar hij zoveel op lijkt. Siem heeft dezelfde prachtige heldere ogen als Wolfs. Dezelfde wilde haren. Zijn jonge gezichtje heeft al zoveel weg van zijn vaders stoere gelaat. Alleen zijn neus is anders. Die heeft hij van mij. 'Papa!', ik moet slikken als Wolfs hem een aai over zijn bol geeft, maar verder geen aandacht aan hem besteed. Zonder verder nog iets te zeggen, loopt hij van ons weg. Steeds verder. Weg van mij. Weg van ons gezin.

TurbulentieWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu