56. Een schot

22.8K 558 351
                                    

-          Julia

Met trillende handen heb ik de deur achter me dichtgetrokken. De deur valt in het slot. Ik heb geen sleutel en dat maakt de klap definitief: ik kan niet meer terug. 

Ik ren. Waarheen weet ik niet. Overal waar ik kijk zie ik huizen, het strand en de zee. Het golvende water gaat nog ver naar achteren, verder dan ik kan zien. Normaal gesproken zou ik het prachtig hebben gevonden. Dan zou ik blijven staan en toekijken hoe de ochtendlucht helderblauw staat met het fijne gele zand dat zo rustig ligt. Het water dat glinsteringen weerkaatst van de eerste zonnestralen is voor mij mooi genoeg om te bewonderen. Alleen deze ochtend kan ik er niet van genieten. Al blijft het adembenemend, de bedreiging is het enige waar ik aan kan denken. Ik moet hier weg en snel.

Een uur is de tijd die ik gekregen heb om bij een bank te komen waarvan ik niet eens zeker weet welke. Ik ben bang. De angst maakt me roekeloos. Helder nadenken en rustig blijven is iets dat ik al ver achter me heb gelaten. Het enige positieve aan een waas voor je ogen hebben is dat je minder denkt. Een knop wordt omgedraaid. Vanbinnen maakt het je onzeker, angstig en slap. Vanbuiten wordt een sterke en harde laag gevormd die vastbesloten is te vechten. Ik moet vechten voor de mensen waar ik om geef. Ze mogen niet in gevaar gebracht worden, kosten wat het kost. 

Ik moet hier weg. Ik moet naar een plek waar ik niet heen wil. De bank, ik moet het op tijd zien te vinden. Het probleem is welke. Welke bank willen ze dat ik heen ga? De grote in de stad? Wat als het de verkeerde is? Wat als ik een fout maak en het daardoor te laat is? Nee. Zo moet ik niet denken. Zo kan ik niet denken, hoop is het enige dat me overeind houdt. Het is die bank. De grote bank in de stad vlakbij, die moet de goede zijn. Toch beantwoordt dat niet alle vragen. Want hoe kom ik daar? Ik weet niet waar ik ben en ik kan niet autorijden. Zonder plan rende ik weg. En nu? Wat ben ik aan het doen? Kan ik dit wel alleen? 

Misschien moet ik Milan halen. Hem in gedachte voelt veilig. Even krijg ik de neiging terug te gaan, in een fractie van een seconde aarzel ik tot ik mezelf gelijk daarna tegen hou. Stop. Ik moet helder blijven denken. Hem halen heeft geen zin. Hij zou me koste wat het kost hier houden. Zodra hij erachter is dat ik risico loop zou hij me onmogelijk nog laten gaan, hoe gevaarlijk het dan ook is voor anderen. Ik schud mijn hoofd bij de gedachte. Milan kan niet helpen, dit moet ik alleen doen. 

Ik kijk op. 

De weg. Ik moet de snelweg volgen. Een andere optie is er niet. In paniek ben ik in Milans kleren naar buiten gevlucht. Ik zie er niet uit en het boeit totaal niet. Nu loop ik hier langs de weg met zestig minuten de tijd om bedreigingen tegen te houden. Onschuldige mensen kunnen gewond raken door mij. Sinds wanneer ligt die verantwoordelijkheid op mijn schouders? Zo onwerkelijk in mijn hoofd maar zo vreselijk echt in deze harde wereld. 

Na enkele minuten lopen valt mijn blik op een bushalte. Ik draai mijn hoofd, een lange bus komt aanrijden. Zoals elke bus zijn er twee deuren die opengaan. Namelijk een vooraan bij de chauffeur om in te stappen en een achteraan voor degene die willen vertrekken. Op het moment dat ik vlakbij ben gaan de deuren open. Bij de halte staan twee mensen die naar binnen willen. Terwijl de chauffeur bezig is met een van de vrouwen die traag instapt, spring ik zonder aarzeling aan het eind van de bus naar binnen. Ik word niet betrapt. Mensen concentreren zich teveel op de vrouw die haar kaart verkeerd voor het scanapparaat houdt. 

Snel ga ik zitten. Ik hou mijn adem in, wachtend tot er wordt gereden. Boven mijn hoofd hangt een scherm. Een, twee, drie, vier: ik tel vier haltes tot het centrum van de stad. Vier haltes, vijftien minuten. Nog vijftien volle minuten waarin ik word gemarteld door spanning. Nog een kwartier voor ik een onbekende wereld betreed. Een criminele wereld. 

Vermoeid leun ik met mijn hoofd tegen de stoel aan. Het snelle hartritme zou rustiger moeten worden nu ik niet beweeg. In werkelijk gebeurt er niks. Ik zit stil en alsnog kan ik het vlugge ongecontroleerde gebonk blijven horen. Ik hoor het, ik voel het. Een diepe zucht helpt ook niet. Ik ben en zal in shock blijven. Voorzichtig laat ik mijn ogen dichtvallen, misschien dat ik dan wel rustiger word. Nu het zwart voor mijn ogen is kan ik niks anders dan wachten en me concentreren op de gedachtes die mijn hoofd door dwalen. Slim is het niet. De denkwereld versterkt mijn gevoel van ellende. 

Eens een badboy altijd een badboyWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu