Hoofdstuk 2

100 2 0
                                    

Ik word wakker in een groot bed. Mijn eigen bed is veel beter. Waarom lig ik niet in mijn eigen bed? Ik duw mezelf omhoog en ik zie mijn vader en moeder.

'Hoi Jill. Hoe gaat het met je?' vraagt mijn moeder voorzichtig. Ik heb geen flauw idee wat er niet goed zou kunnen zijn, dus antwoord ik: 'Goed.'

Mijn moeder kijkt mijn vader bezorgd aan.

'Zeker weten?' vraagt ze nogmaals.

Terwijl ze de zin uitspreekt, waait alles binnen. Laura. De ruzie. De truck. Het flauwvallen. Mijn ogen worden groot en ik begin te trillen. Mijn moeder drukt paniekerig op een rode knop en vrijwel meteen komen er twee zusters aan.

'Rustig, meisje.'

'Het komt goed,' vult de ander aan.

'Hoe gaat het met Laura?' vraag ik.

De zusters houden hun mond.

'Hoe gaat het met Laura?' gil ik.

Ze blijven even stil. 'Met Laura gaat het niet goed. De aanrijding heeft haar hersenen aangetast en haar been is afgestorven. Ze is zwaargewond en met spoed geopereerd, we hebben geprobeerd haar been te redden. Helaas is dat niet gelukt. Nu ligt Laura in coma.'

Ik staar ze aan. 'Dus... Laura is een van haar benen kwijt? En ze ligt in coma?'

De zusters knikken langzaam.

Ik word misselijk, ga langzaam rechtop zitten en duw mijn vader aan de kant. Ik storm de gangen door, op zoek naar een plek waar ik alleen kan zijn.

'Wacht! Jill!' gilt mijn moeder. Ik ren gewoon door. Ik zie een deur, met het vrouwelijke WC- bordje erop. Ik duw de deur snel open en sluit me op in een hokje. Ik begin te huilen, te gillen en te schreeuwen. Dit is wel mijn schuld. Als ik haar niet gedwongen had, was dit allemaal nooit gebeurd. Mijn schuld, mijn schuld, spookt het door mijn hoofd.

'Hallo? Gaat het wel daarbinnen?' vraagt iemand. Ik gooi mijn hokje open en kijk recht in de ogen van Yara, een stom kind uit mijn klas waar ik altijd ruzie mee heb.

'Jij,' zegt ze kortaf. Ik ren weg, als ik aan iemand geen behoefte heb dan is het wel Yara. Ik probeer tot mezelf te komen. Het lukt gedeeltelijk, want ik adem al niet meer zo zwaar. Ik ben in ieder geval in staat om terug naar mijn kamer te gaan. Ik loop stilletjes de kamer in. 'Gaat het een beetje, meis?' vraagt mijn moeder. Ik knik. 'Ik wil naar Laura. Nu,' zeg ik. De zuster bemoeit zich ermee. 'Dat kan niet. Ze verkeert in een te slechte toestand.'

Ik reageer snel. 'Jammer dan, dat komt dus wel door mij. Ik moet haar zien.' De zuster schudt koppig haar hoofd. Ik loop de kamer uit, want ik heb een idee. Ik ren naar de receptie.

'Hallo, kan ik je helpen?'

'Ja, ik zoek Laura van Westre. Kunt u me vertellen op welke kamer ze ligt?'

'Ja, ze ligt op kamer B67, maar je mag er niet heen, ze ligt daar in kritieke toestand.'

'Oké, bedankt.'

Yes! Ik weet waar ze ligt. Ik loop zo relaxed mogelijk door de gangen, zodat ik geen aandacht trek. Kamer B67, oké. Mijn ogen vinden het bordje. Ik open de deur en kom in een ruimte waar nog twee deuren zijn. 'Mevrouw, u mag hier niet zijn. Ik moet u verzoeken om weg te gaan,' zegt een dokter. Ik negeer hem en duw de deuren open. Hij pakt me vast, maar het is te laat. Ik zie haar. Ze ligt in een veel te groot bed. Over haar hele gezicht zitten slangetjes geplakt en ze ademt langzaam en op een mechanische manier. Haar moeder werpt me een boze blik toe. De dokter overmeestert me en trekt me de kamer uit.

'Nou moet je eens even heel goed luisteren, meisje.' Maar voordat hij zijn zin af kan maken, ga ik weg. Ik wankel over de gang en zoek de uitgang. Ik wil hier weg. Ik heb hoofdpijn en kan al die mensen om me heen niet aan. Ze kijken me aan, zo van: jij arm kind, gottegot, wat doe je hier? Ik ben al 17, mensen! En ik ben niet zielig, Laura is zielig! Ik heb haar verminkt, misschien wel vermoord! Waarom moest ik nou zo zeuren? Ik ren naar buiten en denk na. Waar moet ik heen? Ik denk dat ik gewoon naar huis ga, mijn ouders zijn voorlopig toch nog wel in het ziekenhuis om me te zoeken. Ik loop naar buiten, op zoek naar de bushalte. Mijn tas ligt waarschijnlijk nog in het ziekenhuis, dat wordt zwartrijden. Ik heb het nog nooit gedaan, maar het kan niet anders. Hopelijk komen ze niet controleren.

Ik staar naar buiten. Dit is de ergste dag van mijn leven. Ik heb iets onvergetelijks gedaan. Tik tik. Ik draai me om en daar staat een man.

'Je kaartje, alsjeblieft.'

Ik word rood.

'Zozo, zwartrijden. Daar weet ik wel raad mee.'

'Nee hoor, ze rijdt niet zwart. Hier is het geld.' Ik kijk op. Dit meen je niet. Het is mijn mentrix.


StilteWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu