Hoofdstuk 33: Dromen

23 3 2
                                    

Ik sta in een park. Er zit een man op een bankje met een vrouw langs zich die de duiven voedert. Er staat een vrouw aan de rand van het bos die haar laken aan het uitwaaien is en haar kinderen zitten op de grond te spelen. Er zijn een paar mensen van mijn leeftijd die aan het frisbeeën zijn.
Ik blijf er veel te lang naar staren en besef dan iets.
Alles staat stil.
De man draait zijn krant niet om.
De vrouw beweegt haar hand niet om opnieuw voer voor de duiven uit haar zakje te halen en het aan de vogels te geven.
Het laken van de andere vrouw hangt nog steeds hetzelfde in de lucht als toen juist.
De frisbee van de jongeren hangt nog steeds vlak boven de hand van één van de jongens.
Er is ook geen geluid.
De duiven roekoeën niet.
De kinderen babbelen niet.
De jongeren roepen niet.
De wind neemt de bomen niet mee.
Ik heb de neiging om hier weg te rennen, maar wandel stilletjes naar het paadje tussen de bomen. Mijn voeten brengen me naar een ander pad met vlakbij een groot hek. Ik kijk nog eens achterom, maar struikel daardoor. Als ik opkijk, deins ik een beetje achteruit. Ik viel over voeten.
Die van Cederik.
Zijn bovenlichaam leunt een beetje naar voren waardoor zijn voeten iets naar achteren staan. Hij kijkt naar boven en de angst staat in zijn ogen.
Naast hem staat Seb. Hij heeft diezelfde angst en zijn mond staat een beetje open. Ook hij staart naar boven. Ik ga langs hen staan en kijk naar waar zij kijken.
Hun ogen leiden me naar een meisje. Ze klimt op een elektriciteitspaal. Ik zie dat ze al aan de afdaling begonnen is want haar hoofd hangt lichtjes naar beneden en dat zou ik niet doen als ik naar boven zou klimmen.
Wie is er nu zo gek?
Toch heb ik de neiging om haar achteraan te klimmen en dat doe ik ook. Al snel komt het meisje dichter en dichter. Ze heeft blonde haren, maar ik kan haar gezicht niet zo goed zien. Pas als ik tot langs haar geklommen ben, kan ik haar zien.
Ik ben het.
Als de schok door me heen gaat, begint de tijd terug te lopen. De andere ik schuift uit en ik kan haar angst voelen.
En plots ben ik het die aan het vallen is.
Ik val naar de werkelijkheid.

Mijn hartmonitor gaat zo snel en is zo luid dat ik wakker word. Meteen valt het me op dat het kouder was dan toen ik in slaap viel.
Ik mis Cederiks armen, maar die liggen misschien rond Britt, ook al is het misschien midden in de nacht.
Er komt een zuster de kamer binnen gesneld en ik schiet wat overeind als de waarheid plots tot me door dringt.
Ik wou de stad redden.
Ik wou liever doodgaan dan dat er andere mensen zouden sterven.
'Gaat het, meisje?' vraagt de zuster en ik zak terug in de matras.
'Ja,' antwoord ik schor en de vrouw dept mijn gezicht droog met een washandje. Ik heb geen idee waar dat vandaan komt. 'Gewoon een nachtmerrie.'
'Dat hebben veel patiënten die in coma hebben gelegen. Het is volgende nacht meestal beter,' zegt ze. Ik knik.
'Moet ik misschien wat water gaan halen?'
'Nee, dankjewel,' zeg ik.
'Of een koekje? Heb je honger?' vraagt ze. Ik schud lichtjes mijn hoofd. Het enige wat ik wil doen is op mijn gemak slapen.
'Als er iets is, druk je maar op dat knopje,' zegt ze en ze wijst een knopje aan dat tegen de muur hangt. Ik zou er misschien net bij kunnen. De zuster maakt aanstalten om weg te gaan, maar ik hou haar tegen.
'Weet u misschien welke dag het vandaag is?' vraag ik. Ze kijkt op haar horloge.
'Het is vandaag maandag, 25 maart,' zegt ze.
'Dank je wel,' zeg ik en dan verlaat de zuster de kamer, op zoek naar een andere patiënt die wakker ligt of een nachtmerrie heeft gehad.
Ik moet terug denken aan de droom.
Heeft iemand me opgevangen?
Hebben ze me naar het ziekenhuis gebracht?
Hoe hebben ze me gevonden?
Ik moet het eens aan Seb vragen. Hij heeft waarschijnlijk ontdekt dat ik niet in mijn bed lag en toen Cederik gecontacteerd.
Misschien kon hij niet slapen.
Ik gaap, maar ik weet nu al dat de slaap me niet meer gaat meenemen deze nacht, te bang om de nachtmerrie weer te krijgen.
Mijn hart heeft ondertussen zijn rust teruggevonden en ik zucht.
Hoe kon ik zo dom zijn?
Misschien ben ik ergens wel trots op mezelf dat ik het geriskeerd heb voor zoveel andere mensen, maar wat als de stroom het de volgende dag gewoon weer deed? Wat als niemand me had opgevangen? Wat als ik dood was?
Ik had er niet fatsoenlijk over nagedacht en heb enorm veel geluk gehad dat Cederik en Seb er waren. Ze zullen wel de schrik van hun leven hebben gehad.
Ik moet denken aan hun ogen vol angst.
Ik voel me schuldig omdat ik hen een maand lang in het ongewisse heb laten zitten.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~
Een kort stukje, maar wel nodig.
Veel leesplezier lieve lezertjes!

Elektrische LiefdeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu