Hoofdstuk ~29~

5.6K 234 112
                                    

Er klonk aan zacht klopje op de deur gevolgd door een fluisterende stem.

'Luna,

heb je het?'

Ik voelde iets in mijn heup steken waar Brad me had aangerand.

Het deed pijn. Fronsend trok ik mijn jurk van me af en snakte naar adem toen ik zag wat er aan mijn heup gebonden zat.

Het glimmend zilveren mes dat ik had laten vallen kwam tevoorschijn en een flauwe glimlach vormde zich om mijn lippen terwijl ik het met mijn vingers streelde.

'Ja.'

***

Ik had een joggingbroek aangedaan en een T-shirt in de kast gevonden dat veel te groot was dus knoopte ik de onderkant vast zodat het wat strakker zat.

De sieraden en de jurk had ik in de badkamer gedumpt en mijn haar golfde eindelijk weer los om mijn gezicht heen. Die ingewikkelde hairdo was niks voor mij, had ik besloten.

Een knal liet me opkijken. Buiten klonk geschreeuw, maar het was anders dan wat ik de hele dag had gehoord. Het klonk bruter. Luider. Massaler.

Ik stapte snel naar het raam en mijn ogen werden groot toen ik naar buiten keek en het schouwspel in me opnam.

Honderden mannen en wolven kwamen als mieren tussen de bomen vandaan en bestormden het kasteel alsof hun leven er vanaf hing.

Ze droegen fakkels die de tuin en de paleismuren verlichtten. Het licht drong de kamer in. Liet een oranje gloed over het tafereel en over mijn gezicht strijken.

De kamer waar ik in opgesloten zat bevond zich op de derde verdieping. Alsof ze het voorspeld hadden. Met samengeklemde kaken zocht ik om me heen naar een uitweg.

Ik begon als een gek op het raam te slaan in een poging het te breken. Duwde met mijn schouder ertegenaan. Het gaf niks.

Ik snakte naar adem toen ik een grote, donkere wolf herkende. Hij was groter dan alle anderen en zijn ogen speurden de omgeving af op zoek naar iets. Zijn vacht stond recht overeind en hij straalde pure leiderschap en onverslaanbaarheid uit.

Hij bestudeerde het kasteel en gingen elk raam af tot zijn blik de mijne kruiste.

Zelfs vanaf hier kon ik het groen in zijn ogen zien dat belicht werd door de tientallen fakkels. Ze liet sprankelen.

'Kaden!'

Een oorverdovende grom gevuld met wanhoop en woede kwam uit zijn borst.

Ik stompte met mijn schouders tegen het raam, maar het gaf niks. Er gebeurde niks. Ik schreeuwde gefrustreerd en sloeg met mijn vuisten, maar met elke schreeuw en elke slag werd ik alleen maar wanhopiger.

Ik zocht verwilderd om me heen, maar kon niks vinden. De kamer was leeg. Alleen meubels, maar geen voorwerpen die ik kon gebruiken.

Ik keek met een ruk op toen ik een geluid bij de deur hoorde. Snel ging ik in een donkere hoek van de kamer staan. Weg van het raam. Wat nou als ze me naar een andere kamer zouden brengen waar niemand me kon vinden? terug naar die cel...

Ik rilde bij die gedachte en keek verward naar de deur toen die met een klik opende. Ik zag nog net door de groeiende kier dat degene die de deur geopend had wegliep. Blijkbaar had ik hier toch iemand die aan mijn kant stond.

Een sprankje hoop wakkerde mijn ziel en ik liep zo stil en snel mogelijk op de deur af. Ik had de persoon niet herkend en vond het eigenlijk wel vreemd dat hij niet had gekeken of ik wel echt in deze kamer zat voor hij weer weg was gelopen.

The SearchWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu