Hoofdstuk 1: Vuur (deel 1)

546 26 40
                                    

"Ze kunnen geen kant meer op!" schreeuwde Barack in Jovins oor.

Hij had gelijk, de vlammen hadden hun helse vertering van het dak reeds ingezet. Het kon niet lang meer duren voor het vuur de bewoners naar buiten zou jagen. Zijn mannen vormden een muur van levende pieken voor de poort. Sterven door het vuur of sterven op de spiesen. Dat was de keuze die hij de verdedigers had gelaten.

"Een gruwelijk dilemma," dacht hij.

Jovin had zijn eerste opdracht als aanvoerder anders voorgesteld. Kleurrijke banieren, gulden sporen, luid schallende bazuinen, niets van dat. Slechts gehuil klonk boven het geraas van van het omzichheenslaande vuur, gehuil en geschreeuw van radeloze slachtoffers. Hij was verworden tot een ordinaire moordenaar aan het hoofd van een doodseskader.

Jovin voelde de spieren in zijn gelaat samentrekken. Zijn ogen wilden zich sluiten voor de wreedheid van de nacht. Drie herenhuizen hadden zijn mannen op zijn bevel platgebrand. Drie paleizen, drie huishoudes, drie moordpartijen.

"Noodzakelijk," vocht tegen de stem in zijn hoofd, "De dood van enkelingen om velen jaren strijd te voorkomen. Dit is geen moord dit is oorlog, efficiënte oorlog. Met de koning gevangen en zijn medestanders uitgeroeid was het verzet tegen de Gouden Cirkel onthoofd. Doorbijten... Chaos en jaren van bloedvergieten waren het alternatief"

De rillingen liepen over Jovin's rug; alsof dertig paar ogen gaatjes in zijn rug brandde. Nog voor hij zich helemaal omgekeerd had, herkende hij het hoefgetrappel en zag hij de weerkaatsing van het vuur in harnassen. In een opwelling bracht hij zijn hellebaard omhoog, als antwoord op het hese, onverstaanbare geschreeuw.

"Ruiters!"

Maar misschien riep hij iets anders. Of helemaal niet. Het geluid explodeerde in zijn hoofd toen een paard hem tegen de poort smakte. Zijn hoofd tolde en een kracht sterker dan honderd mannen rukte zijn hellebaard uit zijn verstijfde vingers. Een spies schraapte zijn helm, miste op een haar na zijn oog, en trok een pijnlijke lijn langs zijn wang naar beneden.

Een litteken om aan zijn nageslacht te tonen. Ten minste, als hij dit overleefde.

Versuft probeerde hij recht te komen, maar een kracht sterker dan hemzelf zoog hem weer naar de grond. Alsof hij daar moest zijn. Daar waar de ijzeren klauwen van Mortigena, godin van de dood, hem opwachtte. Toch duwde hij zichzelf weer rechtop, om met zijn gezicht vooruit weer in de modder te belanden na een houw op zijn schouderblad.

Ruiters, zwarte schimmen draafden tussen zijn mannen. Hun zwaarden flitsten om zijn hoofd heen. Bloed spatte in het rond. Hij was weerloos. Zijn mannen waren weerloos. Geen enkele hellebaard werd op de vijand gericht. Geen enkel zwaard getrokken om zich te verbergen. In plaats daarvan zag hij verwrongen gelaatsuitdrukkingen; ogen die hulp zochten, handen die bescherming wilden en monden die beefden net voor het licht uit ging en ze stierven. Zijn mannen werden één voor één neergemaaid. Hoeven hamerden het vleeshoop tegen elkaar, zwaarden hakten naar elke zwakke plek. Een borstplaat in zijn eigen kleuren verpletterde zijn pols. Ditmaal werd zijn zwaard uit zijn hand geslagen, nog voor hij goed door had dat hij het vast hield. Het verdween in een spartelend kluwen.

"Ik ga sterven." dacht hij. "Ergodix, neen, ik weiger te sterven."

In zijn ooghoek zag hij een zwaard een armlengte bij hem vandaan, balancerend op de schouders van een strijdmakker. Schreeuwend trok hij zijn arm vanonder het gewicht van zijn strijdmakkers. Buiten adem reikte hij naar het wapen. Zijn vingers sloten zich om het gevest. Hij vond weer vaste grond onder zijn voeten.

"Een zwaard, bij de Wisselende God, een zwaard. Ik moet..."

Jovin trapte zijn makkers van zich af. Het verlammende gewicht liet zijn borst los.

De Troon der Helden (Gepubliceerd)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu