Hoofdstuk 18: Zweet en Vrijheid (deel 1)

22 7 4
                                    

"Daar!" wees de ruiter, "WelDefernestre, landgoed van Hassan Jacobus Suleiman. Hij zal ons onderdak bieden."

Weland trachtte een zucht van opluchting te onderdrukken. Hij kon er de lucht niet voor vinden. Stof en zweetdruppels nagelden zijn oogleden dicht aan een dikke pus dat hij slechts staarde door haarbrede kijkspeten.

Hij koesterde zijn laatste speeksel in een slijmerige brei van modder en de lederen smaak van een waterzak tussen zijn kaken. Hij was zo leeg als de waterzak, totaal uitgeput en hij was niet de enige. Yagmur hijgde tussen zijn benen, haar draf schokkerend met elke stap. Woestijnmerrie of niet, een uur langer aan dit tempo en ze zouden beiden dood neervallen. Weland klampte zich vast aan haar manen. Hij had nood aan een uitleg, hij had nood aan wijn en bovenal, hij had nood aan slaap. Zijn gezicht gloeide als nooit tervoren, hij had koorts. Bloed klopte in zijn gezicht.

"Doorgaan!" dacht hij."Volhouden."

Met elke ademstoot hijgde hij de woorden in zijn hoofd.

"Volhouden." Dat was het enige wat hij kon denken. "Volhouden..."Zijn gedachten werden zwart.

Het volgende dat hij zich herinnerde was Salina's hand die hem in het zadel hield. "Salina,"fluisterde hij voor zich uit. "Ik dacht dat ze dood was."

Weland's Herinneringen liepen door elkaar in een lange waas. De veroordeling, het Godsgericht. Zijn onverhoopte kampioen. Een gestenigde Salina. Mist hing over zijn gedachten.

"Desmond..." sprak Salina.

"Desmond, dat was het, Desmond Draconarius. De ridder die het als kampioen voor hem had opgenomen."

Weland had geen idee wie hij was, of waar hij vandaan kwam. De man had niet alleen op miraculeuze wijze het godsgericht gewonnen, hij had de Khan getart, de stad in chaos gestort.

Een vlaag van klaarheid verdreef de mist in zijn hoofd. Hij herinnerde zich het rood-geschreeuwde gezicht van een iudicaris. Soldaten die hem uit de hoerenput trokken. De cel, fakkels, voetstappen op en neer in de hal. Geschreeuw van officieren en iudicares. Een jute zak. Een doodvonnis. Iemand had hem een doodvonnis voorgelezen. Zweetdruppels rolden over zijn nek. Hij voelde de stalen greep van de beul die hem op de knieën duwde. Zijn kaak op het massieve hakblok. Geschreeuw, wapengekletter, de beul die hem weer recht trok. Zak op, zak af. Dode iudicares verspreid over de cel. Rennen! Liggen! Rennen. Normaal doen. Rijden...

Weland duizelde. Ze waren er bijna. De houten poorten van het landgoed zwaaiden open, hun paarden draafden naar binnen. Eindelijk hielden ze halt. Weland tuimelde voorover...

Hij kwam bij bewustzijn in een marmerkoele gastenkamer, daglicht kaatste door houten zonneluiken. Koorts brandde op zijn gezicht, de rest van zijn lichaam rilde in natbezweten bedlinnen. Een paar slaven in witte tunica koelde zijn voorhoofd met vochtige doeken. Zijn keel was rauw, zijn huid kreupel als perkament. De slaven brachten hem water en gedroogde dadels. Hij dwong zichzelf te eten, zeer tegen de zin van zijn lichaam dat er gebrand op leek alle eetwaar zo spoedig mogelijk in zijn bedpan te dumpen.

Dorst verzandde zijn stem. Het water dat hij dronk zweette hij uit of spoot hij naar buiten met zijn voedsel in de bedpan. Eerst als bruine spetterende smurie, daarna steeds lopender, haast zo kleurloos als hij het dronk. Honger had hij niet. Hij kon geen speeksel opbrengen om te spreken noch te eten. Het daglicht sijpelde uit de kamer, verdween en verscheen weer.

Hij droomde van David. Zijn zachte hand streelde over zijn borst, hij kuste zijn lippen. David! Zijn gezicht bleek en verschrompelde. Zwarte lippen met een dode huid, zijn ogen doden smaragden. Tanden vielen uit zijn mond, een zwarte Cobra glibberde naar buiten.

"David!" schreeuwde hij.

"Je hebt hem vermoord." Lispelde de cobra.

"Hem en al je bijslapen. Maar jij leeft. Je had moeten creperen onder de arena. Waarom leef jij nog Weland van Vrankstad? Waarom?"

Weland vluchtte de duisternis in, voeten trappeldend boven een afgrond zwart als de dood. De cobra omcirkelde hem.

"Antroponis!" riep hij uit.

"De Wisselende God heeft geen macht hier," siste de Cobra. "de valse dertien, hun negen profeten, dwaze hoop voor vijanden van Hassans' Keep. Jalwahs' wetten zullen de wereld regeren."

Hij tuimelde in de afgrond, een bodemloze put. Hij bleef vallen, tuimelen, vallen verder en verder van het licht. De cobra schaterlachte, overschreeuwd in het gebulder klonk Davids' schreeuw, een stervende echo.

Koorts en klamme lakens omklemden zijn lichaam. Hij besefte dat hij in bed lag, hij besefte dat hij droomde, toch bleef hij Davids stem in zijn hoofd horen. Hij bad hij tot Ergodix en Fjert.

Weland was geen gelovig man, voor het eerst sinds zijn kindertijd vroeg hij Vaste Woordenwever om een antwoord, om een reden. Waarom moest hij de Khans' martelkamers en de arena overleven om hier in een bed te sterven. Hij smeekte Fjert, de eeuwige fluisteraar, en Ergodix, meester der verhalen om hun ironie voor zich te houden, zijn verhaal kon nog niet ten einde zijn. De goden gaven geen antwoord. Weland lag wakker terwijl de rest van de nacht voorbij sloop. Hij rilde in zijn bed, te bang om in slaap te vallen, te moe om wakker te blijven.

Dageraad kwam. Slaven brachten hem een bitter medicijn van kruiden en geplette bladeren. Hij kreeg geen water meer, maar verse citrus, meloen en cactusvruchten en een olie waarvan Weland de oorsprong niet kende,hun sappen welkom als regen in het droogseizoen. Voor het eerst in dagen hield zijn lichaam het vocht vast. De koorts milderde. Weland viel in een droomloze slaap.

Toen hij wakker werd, was zijn koorts gezakt. Hij voelde zich zwak, zijn keel was droog, maar zijn ziel was teruggekeerd.

"Wijn!" schorde hij tegen de slaven. Ze brachten hem water, met citrussap en meer fruit. Het betere deel van twee dagen op water, vruchten en bittere smurie ging voorbij voor hij, ondanks uitdrukkelijk protest van zijn verzorgers, eindelijk uit bed durfde komen. Zijn benen begaven het haast onder zijn gewicht, hij moest zich aan het bed overeind houden, maar het voelde goed om weer te staan. "Maak een bad voor me klaar en breng me propere kleren." Beval hij de slaven. "Ik heb te lang in mijn zweet gelegen."

De Troon der Helden (Gepubliceerd)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu