Hoofdstuk 55

1.7K 66 0
                                    

Ik ren naar boven en begin wild van alles rond te gooien in de hoop dat ik me mobiel kan vinden. Uiteindelijk hoor ik het op de grond vallen en ik pak het razendsnel op. Gelijk bel ik Fouad op en hoop zo erg dat hij opneemt en me met zijn warme stem begroet. Maar na drie keer herhalen, word er maar niet opgenomen. Ik begin nu echt gek te worden. Wassima staat naast me en probeert me te kalmeren, wat weinig zin heeft. "Ik moet hem zoeken, ik kan hier toch niet blijven wachten tot hij iets van zich laat horen?" "Je hebt gelijk, zal ik met je meegaan?" "Nee dankje. Blijf jij maar hier en zorg ervoor dat Redouane me familie niet meer komt lastig vallen." "Je bent tenminste nu van hem af." Ik draai me naar haar om. "Alhamdoulilah, daar heb je gelijk in." Ik pak me tas en loop de deur uit. Wassima verteld ze dat ik even wat frisse lucht ben gaan halen. Ik ren, maar weet niet waarheen. Oh mijn lieve Fouad, ik hoop dat je niks mankeert. Na die uitdrukking op Redouane's gezicht maak ik me alleen maar zorgen. Ik loop richting de markt en zie dat het weer behoorlijk druk is. Ik kijk overal om me heen en heb geen flauw idee waar ik moet beginnen met zoeken. Dit is een tijdverspilling. Opeens hoor ik twee mensen met elkaar praten. "Wat een zonde, die jeugd ook." Zegt de ene. "Ja die jongen zag er slecht uit." Ik schrik van hun woorden. Zouden ze het over Fouad hebben? Ik besluit om naar ze toe te lopen en ze te gaan vragen. "Salaam, sorry dat ik jullie zat af te luisteren, maar waar hebben jullie het precies over? Wie zag er slecht uit?" "Oh er was net een jongeman zwaar gewond geraakt tijdens een gevecht." Me hart slaat op hol. "Weten jullie ook waar het is gebeurd?" "Ja als je hier rechtdoor gaat en dan om de hoek. Je zult daar vanzelf wel mensen zien die je meer kunnen vertellen." Ik bedank ze hartelijk en ren zo snel als ik kan die richting op. Wanneer ik de hoek om ben zie ik een groepje mensen in een soort kring staan. De brok in me keel begint groter te worden en met moeite slik ik die in. Yarab, wat is hier aan de hand? Ik kom steeds dichter bij de groep mensen en zie een vrouw in tranen. "Die arme jongen. Oh die arme jongen." Jammert ze. Naast haar zie ik sporen van bloed. Verschrikt leg ik me hand voor me mond. Ze kijkt me zielig aan. "Wat is er gebeurd?" Vraag ik. "Waar is die jongen die gewond is geraakt?" "Ken je hem lieverd?" Vraagt ze. "Ik weet niet zeker. Heb je het gezien?" Ze knikt. "Ik hebt het helaas met me eigen ogen moeten toeschauwen." "Was hij lang met zwart haar?" "Ja dat klopt." Zegt ze terwijl de tranen over haar wangen rollen. Ik probeer me te bedenken wat hij vandaag aanhad. Die shirt! Het was bruin. "En had hij toevallig een bruine shirt aan?" Ze kijkt me met grote ogen aan. "Ja" zegt ze hees. Ik begin langzaam te hyperventileren. "Nee, niet Fouad." Zeg ik met ademnood. De vrouw probeert me te kalmeren. "Wat is er precies gebeurd? Wat heeft u gezien en waar is hij nu?" zeg ik in 1 adem. "Ik kwam net terug van de markt en toen zag ik die jongeman met haast voorbij me lopen. Hij botste nog tegen me aan en hij zei sorry. Toen hij verder liep kwam ineens een jongen naar hem toe die hem een vuist verkocht. Die jongeman sloeg terug, hij was behoorlijk sterk. En voordat ik het wist kwam er nog een jongen op hem af. Met z'n tweeen sloegen ze hem in elkaar. Hij probeerde zich nog te verweren, maar toen de derde jongen erbij kwam met een knuppel, was het onmogelijk om er tegenin te gaan." "Knuppel? Nee toch?" "Ja, het spijt me. Hij schreeuwde nog om hulp en ik ben gelijk naar me man gerent die zijn broers erbij had gehaald. Toen ze hun eenmaal zagen aanlopen, zijn ze met z'n drieeen weggerent. Maar tegen die tijd was die arme jongen bewusteloos en lag onder een plas bloed." Ik kijk verschrikt naar de grond. Die sporen van bloed zijn van hem. Ik buk en voel met me vinger voorzichtig de sporen bloed. Met me vuist sla ik hard op de grond en schreeuw het uit. Alle mensen kijken me verschrikt aan, maar het kan me niet schelen. De vrouw probeert me weer te kalmeren, en na een tijdje word ik weer wat rustiger. "Waar is hij?" Zeg ik snikkend. "Hij is gebracht naar het ziekenhuis." Zegt ze. "Hij is toch niet dood?" Zeg ik huilend. Ik zie dat de vrouw ook weer begint met huilen. "Het spijt me. Ik kan je dat niet vertellen, maar het zag er slecht uit. Bid voor hem." Ik knik voorzichtig en besef nog steeds niet wat er zojuist is gebeurd. Mijn Fouad, mijn lieve Fouad. Verlaat me alsjeblieft niet. Laat mijn droom niet werkelijk zijn. Ik probeer weg te lopen, maar voel dat me benen verzwakken. De vrouw ziet dat en loopt naar me toe. "Lieve kind, kom mee naar mijn huis. We zullen jou wel naar het ziekenhuis brengen." Ik kijk haar dankbaar aan en met haar armen om me heen lopen we richting haar huis.

Daar aangekomen, zie ik dat ze een prachtige huis heeft. Je voelt je meteen thuis. Me tranen zijn nu alweer opgedroogd, maar me hartpijn gaat niet weg. "Was hij je man?" vraagt ze. Ik schud van nee. "Hij was mijn leven. Hij is mijn leven." Ze slaat haar ogen neer en welkomt me naar de grote kamer waar haar man me begroet. Nadat ze hem heeft uitgelegd wat ik hier precies doe, kijkt hij me ook medelijdend aan. "Zag het er echt zo slecht uit?" Vraag ik hem met een bonkende hart. Hij zucht diep. "Ja behoorlijk. Voor even dachten we dat hij niet meer leefde, maar me broer voelde dat hij nog een hartslag had. Daarna hebben we hem gelijk naar het ziekenhuis gebracht." "Kom wat drinken mijn kind." Zegt de vrouw. Ze schenkt wat thee voor me die ik met moeite opdrink. Ik kan hier niet langer blijven. Fouad heeft me nodig. En alsof de man mijn gedachte kon lezen zei hij "kom mijn kind, laten we gaan." Samen met hun loop ik naar de auto en ik stap achterin. Tijdens de rit, gaat er van alles door me heen. Ik denk aan de leuke tijden en de wat mindere tijden met Fouad. Er verschijnt een glimlach op me gezicht als ik weer moet denken aan die dag dat Laila een glas water in zijn gezicht gooide. De vrouw ziet dat ik glimlach en kijkt me vriendelijk aan. "Maak je geen zorgen kind. Met Allah's wil zal hij het redden." Ik knik voorzichtig. Eindelijk komen we aan bij het ziekenhuis en de man zet zijn motor uit. Voorzichtig stap ik uit en kijk naar het gebouw. Me knieen knikken en ik adem met moeite. Ik voel dat de vrouw haar hand op mijn schouder legt en ik leg mijn hand weer op die van haar. "Bedankt voor jullie steun." Zeg ik. Ze knikt. "Het is geen moeite, het spijt me alleen dat dit jou moet overkomen." We lopen met z'n drieen het ziekenhuis in en het uur van de waarheid is aangebroken. Durf ik hem onder ogen te komen? Durf ik hem zo zwak en hopeloos te zien? Daar zal ik nu moeten achterkomen.

Fouad, voor altijd in mijn hart (Waargebeurd). (Voltooid)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu