Hoofdstuk 4

14 3 0
                                    

'Probeer het van de positieve kant te bekijken. Volgens de dienstmeisjes is hij goddelijk om te zien.' Juniper probeerde me nu al een paar minuten op te fleuren nadat ik de mededeling als een bom liet vallen. 'Als hij ook maar een klein beetje op dat akelige, dikbuikige mannetje van een vader lijkt kan ik me dat niet voorstellen.' Moedeloos gaf ik haar antwoord. Een mix van zelfhaat en frustratie had zich een weg in mijn binnenste gevonden en leek maar niet af te zwakken. Ze proestte. 'Goeie goden, dat mag ik hopen van niet nee.' Ze verwees naar de Fae die het niet had getroffen met zijn uiterlijk. De meeste Fae waren beeldschoon, hun vertrekken gepolijst als schitterende diamanten. 

Bijna te mooi om waar te zijn. Maar dat was vaak om de schijn van hun koelbloedigheid op te houden. Een wapen om in te zetten in de strijd. Maar Lord Percival was daar niet een van. Hij was klein, dik, kalig en zijn neus nam zijn halve gezicht in beslag. Hij had kleine valige varkensoogjes die bijna verdwenen in de vetrimpels van zijn ooghoeken. 'Geruchten zeggen dat zijn vader het bed heeft gedeeld met een oger.' Dat haalde me zeker uit mijn waas van zelfmedelijden. Mijn ogen vlogen open uit verassing en geschokt haalde ik adem. 'Nee...-' Ademloos kwam het uit mijn mond en blijkbaar was mijn gezichtsuitdrukking zo lachwekkend dat Juniper giechelend naast me neer plofte. 'Ja ik weet het, dat is zo schandelijk.' Hikkend praatte ze verder. 'Maar ja, mensen zeggen ook wel eens dat hij bijzondere voorkeuren heeft in de slaapkamer..... Als je snapt wat ik bedoel.' Ze gaf me een vette knipoog. Vol afschuw keek ik haar aan. 'Gadverdamme zeg. Daar wil ik niet over nadenken.' Ik rekte mijn woorden uit, nog steeds geschokt door de roddel die ze net met me had gedeeld.

Maar even serieus. Dit is een kans voor je Dawn. Je zal nu in staat zijn om hier weg te kunnen. Geen preken van je vader meer, niemand die je meer kan verbieden om onaangekondigd een wandeling te maken. Hell, je zou zelfs in staat zijn om je eigen kleding te kiezen.' Ze schudde me door elkaar terwijl ze opgewonden de feiten opnoemde. 'Dat weet je niet Juni. Misschien ruil ik de ene gevangenis wel in voor de andere.' De opwinding die ze net nog had gevoeld ebde zichtbaar weg. Ze liet zich achterover zakken en slaakte een diepe zucht. 'Je maakt het me er niet makkelijk op met die moedeloosheid van je.'

'Wat niet?' vroeg ik haar terwijl ik een poging deed om te begrijpen wat ze bedoelde.

'Ik probeer je hier op te vrolijken sukkel. Je weet wel, dat ene wat vrienden voor elkaar doen.' Haar stem klonk zo getergd alsof ze oprecht gekwetst was, dat ik iets verzachtte. 'Ik weet het Juni. Het is alleen...' De woorden die ik zo wanhopig probeerde uit te drukken leken niet te komen. Dus verving ik het maar door iets anders. 'Ik had alleen zo gehoopt dat ik eindelijk eens zelf zeggenspraak zou hebben zodra ik achttien zou worden. Alleen nu wordt het me weer uit handen genomen.'

De rest van de middag ging in waas aan me voorbij. Juniper had me als een uitgeputte hoop van chaos achtergelaten, gezien het feit dat er absoluut geen goed gesprek met me te voeren was. Gevoelloos staarde ik naar het witte plafond alsof het aanbeeld het meest interessante was dat ik ooit had gezien. Later was ik ergens verplaatst naar het raam en liet mijn blik glijden over het binnenplein. Wachten, bediendes en stalpersoneel kwamen en gingen. Ik keek hoe de bladeren aan de bomen bewogen in de wind en hoe de zon zich langzamerhand zich liet terugzakken naar de aarde. De tijd ging aan me voorbij en voor ik het wist zette de schemer zich in. Door het open kiertje van mijn raam stroomde de kou binnen. Ergens in mijn onderbewustzijn was ik me er van bewust maar het deed me niets. Mijn ledematen waren in koude, stijve onderdelen verandert en tintelden door het tekort aan bloed. Er waren al een aantal keren kamermeisjes naar mijn kamer gekomen om te vragen of ik mijn vader zou vergezellen aan het diner. Met het excuus dat ik me niet lekker voelde had ik ze afgewimpeld. Ergens was ik teleurgesteld in mezelf dat ik me als een lafaard in mijn kamer verschool, in plaats van hem onder ogen te komen en tegen zijn besluiten in te gaan. Zwijgend was mijn vinger over het litteken op mijn heup gegleden. De enige aangetaste huid op mijn lichaam. Kronkelend liep de vervaagd, lichtroze lijn over het bot in mijn heup. Hij was niet heel groot, maar groot genoeg om opgemerkt te worden, mocht ik ooit iets dragen dat het niet zou bedekken. Het was de enige keer dat de altijd beheerste lord Zephon zijn controle was verloren en een markering had achtergelaten die zichtbaar zou blijven. Ik was die dag te ver gegaan, had hem te ver gepusht.

Emperor of Death | DutchWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu