Hoofdstuk 7

18 4 0
                                    

Met een schok werd ik wakker. Geschreeuw weerklonk van de gangen, voetstappen die door de gangen galmeden en het geluid van staal dat elkaar ontmoette. Mijn ogen schoten heen en weer door het duister maar ik was zo gedesoriënteerd dat het me een paar seconden duurde voordat ik me realiseerde waar ik was. De lakens van mijn bed zaten strak om me heen gewikkeld en mijn nachthemd was doorweekt van het zweet. Alles wees erop dat ik een nachtmerrie had gehad, ware het niet dat een afgrijselijke kreet net op dat moment mijn oren bereikte. De deur van mijn slaapkamer werd met een klap opengegooid en van schrik schoot ik achteruit. 'Rustig Dawn, ik ben het.' Ronans stem vond me in het donker. Hij klonk gejaagd, alsof hij met moeite zich kon beheersen. Worstelend wist ik mezelf uit de knellende greep van de stof te bevrijden en zette mijn voeten op de koude vloer. 'Wat is er aan de hand.'

Binnen een paar stappen was hij bij me, zijn hand een vaste grip op mijn onderarm hebbend. Hij haalde ergens een warme mantel vandaan en sloeg die om mijn schouders. 'Geen tijd.'

Hij haalde diep adem en legde zijn vinger onder mijn kin. Ik zag alleen een vage schaduw van zijn omtrekken, maar zijn ogen waren op de een of andere manier fel, als lichtpuntjes in het donker.

'Ik wil dat je rustig voor me blijft oké. We gaan proberen je hier veilig weg te krijgen.' Raspend komt zijn stem uit zijn keel. Voordat hij me mee kan sjorren naar de deuropening zet ik mijn hakken in de vloer en stop hem. 'Hé, wat is er aan de hand. Waar gaan we heen, waarom-....' Zo snel als een slang schiet zijn hand naar voren en legt zijn vinger op mijn lippen. Mijn stem sterft weg en ik kijk naar hem op. Met zijn hoofd naar de deur gewend staat hij te luisteren, zijn ogen gesloten en zijn lichaam strak van de spanning. 'Waar is die klootzak gebleven....?'

'Hij zal er wel weer is van een lafaard tussenuit zijn gevlogen.'

'Misschien moeten we het meisje maar meenemen.'

Een galm van vreemde stemmen echoot en bereikt mijn oren. Voetstappen gaan langs de deur voorbij en verdwijnen na enkele momenten aan het einde van de gang. Ronan haalt zijn vinger weg en kijkt me aan. 'Ik weet dat je waarschijnlijk veel vragen hebt, maar daar hebben we nu geen tijd voor. Even begin ik te sputteren maar hij werpt me een doordringende blik. 'Later,'.

Langzaam opent hij de deur op een kiertje en checkt of er niemand in de gang is. Het is muisstil, bijna te stil alsof er geen enkel levend wezen meer te bekennen is. Nadat hij zichzelf ervan heeft verzekerd dat de kust veilig wenkt hij me dichterbij. In de tussentijd heb ik snel mijn voeten in lage schoentjes gestoken, zodat mijn voeten in ieder geval een beetje bedekt zijn. De grijze stof is versleten en op sommige plekken zitten moddervlekken die er niet meer uit te krijgen zijn. Aan de achterkant is er een kleine ruimte over, waardoor ze een zacht, floppend geluid maken elke keer als ik mijn voeten optilde. 

Ferm pakt hij me bij mijn onderarm vast en begeleid me naar buiten. De gangen zijn donker. De schemering van de overgebleven fakkels net genoeg om schaduwen te zien. Het is net alsof Ronan zweeft, want ondanks zijn stevige zwarte schoenen maakt hij geen enkel geluid. Ik daarentegen lijk wel op een oger, die met zijn lompe poten op elke krakende vloerplank weet te stappen. Een aantal keren zie ik Ronan vanuit zijn ooghoeken een geïrriteerde blik op me werpen, die lijkt te zeggen. 'Meen je dat nou, nog een?'

'Wat nou?' fluister ik nijdig als hij me voor de zoveelste keer een blik toewerpt. 'Moet je nou werkelijk op elke krakende plank stappen.' Vraag hij me, ook fluisterend. 'Ja joh, speciaal om jou te treiteren, nou goed?' Terwijl ik de laatste woorden, misschien met een tikje teveel sarcasme uit, duwt hij me in een in schaduwen gehulde nis. Met zijn lichaam schermt hij me af terwijl hij zelf in de duisternis lijkt op te gaan. Oncomfortabel sta ik tegen een koud stenen beeld geperst dat mijn vader ooit van zichzelf heeft laten maken. De laag stof die de achterkant bedekt kriebelt in mijn neus en ik moet erg mijn best doen om de opkomende nies binnen te houden. De muffe geur die er van afkomt helpt ook niet echt bij het proces. Er is een smalle gleuf tussen Ronans massieve lijf en de muur waar ik precies tussendoor kan gluren. Net op het moment dat mijn ogen boven zijn schaduw uit piepen komt er een gestalte de hoek om geslopen. Waarom maakt niemand  hier geluid, ben ik dan de enige?   Vraag ik mezelf af. 

Het figuur is nauwelijks te onderscheiden van de donkere muur waar het langs glijd. Het enige wat hem weggeeft is de beweging van de schaduwen, tegen het anders zo stille oppervlak. Muisstil sta ik daar, mijn adem inhoudend en niet wetend wat te doen. Ik voel een klein kneepje in mijn hand, die Ronan ergens in de afgelopen minuut gepakt moet hebben. Dan valt het licht op de gestalte. Zijn gezicht is verborgen onder een zwarte capuchon, die niks van de indringer weergeeft. De mantel die hij draagt lijkt wel gewoven uit schaduwen, zo lijkt hij al het licht te absorberen. Het is bijna als een soort levend wezen wat om hem heen gewikkeld zit. Een ijskoude vlaag streelt de gevoelige huid net onder mijn kin. Alsof vingers geschulpt uit ijs me strelen. Het kleinste zuchtje welt op uit mijn keel, nauwelijks hoorbaar. Met een ruk beweegt het wezen zijn hoofd onze kant op. Een gele gloed doorbreekt de zwarte massieve blokkade die zich tussen ons bevind. Het kost me een seconde om te realiseren dat het geen lichtbollen zijn, maar de ogen van het wezen. Alleen is niet de pupil gekleurd, maar het oog zelf. De Topaaskleurige ogen staren me recht aan. Ronan verstrakt en zijn hand glijd naar het wapen langs zijn zij. 'Doe geen moeite soldaat, we zijn niet geïnteresseerd in het kind.'

De stem was als zacht als boter, liefelijk en harmonieus. Het klonk betoverend, bijna alsof elk moment de schoonheid van de klanken kon veranderen in een dodelijk wapen. Beelden van zwarte, geschubde vleugels, bloed dat zich als een plas op de grond vormt en het afschuwelijke gekrijs van een vrouw, doemen op in mijn hoofd. Het komt als een donderslag binnen, bijna alsof het met kracht in mijn geest wordt gedwongen. De pijn overweldigt me en ik knijp mijn ogen samen om de druk te verminderen. Zo snel als het opdoemde, zo snel was het ook weer weg. In mijn hoofd voelde ik nog een afdruk die achterbleef. Als een soort aura dat nog even rond bleef hangen en me vervolgens alleen liet. Het herinnerde me aan het gevoel wat de aanblik van de ogen van de vreemdeling bij me hadden opgeroepen. Scherp tilde ik mijn hoofd op, net op tijd om te zien dat het wezen nog een blik op me wierp om vervolgens met geruis van de mantel om de hoek te verdwijnen. Stil als de nacht. 

Emperor of Death | DutchWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu