Hoofdstuk 13

14 3 0
                                    

De zachte deken van regen was een aanhoudend geraas. Mijn zintuigen stonden op scherp door de vreemde omgeving waarin ik me bevond. Ik hoorde elke druppel die met een tintelend geluid in plassen water viel, elke zachte drop die de zachte bosgrond bereikte. Zelfs het zuigende geluid van het mos dat de vloeistof absorbeerde was hoorbaar. Ik werd er gek van. Door de vermoeidheid die enkele uren geleden al was toegeslagen had ik denk ik mijn controle iets laten vieren, waardoor alle geluiden tegelijk binnenkwamen. Iets wat Fae van kleins af aan al werd geleerd om te beheersen. Het was een gave die gevaarlijk kon zijn, zo werden er namelijk geboren jagers en moordenaars mee getraind. Door zich te focussen op een klein, specifiek geluid zoals een hartslag waren ze in staat al het andere buiten te sluiten en zo te jagen op hun prooi.

Maar het tegenovergestelde, dat was zeer vermoeiend en kon ook gevaarlijk zijn als je het niet onder controle had. Sommigen zeggen dat er al Fae gek van zijn geworden en doorgedraaid zijn door de continue kakofonie van geluiden aan hun hoofd. Normaal gesproken lukte het me altijd wel om het te beheersen en het handelbaar te houden, dus het extra zintuig te dempen tot het gewoon was zoals normale mensen hun omgevingsgeluiden hoorden. Maar op dit moment werd de stress me iets te veel, en in combinatie met de vermoeidheid lukte het me niet langer om grip te houden.

Met een klein kneepje hield ik in op de teugels en mijn verkleumde vingers gloeiden. Elodie reageerde gelijk op mijn commando en ging van de soepele draf over in een langzame stap. Ik was al een tijdje op zoek naar een plek waar we even uit konden rusten en eventueel een kamp op konden slaan van de nacht. De merrie had sinds we waren vertrokken onophoudelijk gereisd, zonder ook maar een stop te nemen. Een teken van haar geweldige stamboom, en natuurlijk de training va onze bekwame stalmeesters. Waarschijnlijk zou ze dus nog makkelijk door kunnen gaan, maar toch leek het me verstandiger om even te stoppen.

Een redelijk beschut plekje, onder de bladeren van een grote boom die zijn takken wijd uitstrekte, ving mijn blik. Het gras eronder was niet te verwoed en zag er geschikt uit om op plaats te nemen. Daarbij kwam nog het feit dat ik verderop een beekje hoorde stromen waar de merrie kon drinken.

Het bospad week uit tussen een aantal struiken waar ik mijn benen dicht tegen het paard aan moest drukken ter bescherming van de scherpe doorns die er aan zaten. Door de regen was mijn mantel doorweekt en loodzwaar geworden. Het gaf dan ook geen enkele warmte meer af en zorgde eigenlijk alleen voor extra ballast. Ik liet Elodie halthouden bij de boom en steeg af. Een beweging die niet zo soepel ging als ik had gehoopt, want ik viel bijna op mijn kont. Mijn hele lichaam was verkleumd en ik was zo stijf als een houten plak. Kreunend van de pijn kon ik nog net op mijn voeten terechtkomen, midden in een soort kuil. Door het plotselinge hoogteverschil zakte ik door mijn enkel. Het bot schoot voor een seconde voorbij aan de grip van mijn spieren en een steek van pijn vlamde door me heen. 'Godsamme,' een kreet en een rij indrukwekkende scheldwoorden verlieten mijn lichaam. Heen en weer hupsend als een volslagen idioot hield ik mijn pijnlijke voet in. 'Fijn, dit kan er ook nog wel eens bij.' Grommend van frustratie wierp ik de woorden er uit. Alsof er ook maar iemand was die zo reageren. Behalve Elodie dan, maar zij stond gewoon met haar grote bruine ogen naar me te kijken. Alsof ik het meest fascinerende was dat ze ooit had gezien.

Niet dat ik het haar kwalijk kon nemen want waarschijnlijk wachtte ze gewoon op eten, of misschien was het wel omdat ik gewoon zo gestoord bezig was en ze medelijden met me had.

Nadat de pijn voor een gedeelte was weggezakt strompelde ik naar de dikke boom en bond het touw, dat ik uit de zadeltas had gehaald aan een stevige tak. Het uiteinde met het haakje klikte ik vast aan de ring van het hoofdstel. Eerst zou ik proberen een soort kamp op te zetten en dan zou ik met de merrie naar het beekje gaan. 'Zometeen meisje,' beloofde ik haar, zodra ze met haar hoofd vragend tegen me aan duwde. Ze nam ogenschijnlijk geen genoegen met dat antwoord want ze begroef haar neus diep in de zakken van mijn mantel. Op zoek naar iets wat ze dan ook wou hebben. Het was een grappig gezicht. Haar halve hoofd zat in de mantel verstopt en ik voelde haar grote lippen over de bodem schrappen. Het kriebelde en lachend vouwde ik mijn handen om haar hoofd. 'Hou is op meisje. Dat kriebelt.' Giechelend deed ik een poging haar neus te bevrijden.

Vol tegenzin bracht ze uiteindelijk na al mijn pogingen haar hoofd zelf omhoog en ging verderop verontwaardigd staan grazen. Door de tijd dat ik bezig was met Elodie was de zon vrijwel helemaal verdwenen hier in het dichte woud. Hier en daar was nog een zwak lichtstraaltje te zien dat zich aarzelend een weg bracht door de grote bladeren, maar het was niet genoeg om meer dan een meter voor je uit te zien. 

Ik rommelde tussen de spullen uit de zadeltassen die ik tegen de boom had gezet en was op zoek naar de lucifers. Misschien kon ik daarmee een vuurtje maken om wat licht om me heen te hebben. Mijn vinger raakten het oppervlak van het houten doosje en opgelucht kromde ik mijn vingers erom heen. Met de seconde leek de temperatuur een graad te dalen en ik groeide mijn behoefte naar een sprankje licht en warmte. Hoe klein het ook was, als het maar iets van de aanhoudende kilte in mijn botten zou verdrijven. Maar hoe vaak ik het ook probeerde, er kwam geen vonkje tevoorschijn, hoe verwoed ik het stokje ook langs de rand streek. Door de regen was het hout vochtig geworden en kwam er niet meer dan een zielig rooksliertje vanaf.

Tranen van teleurstelling sprongen me in mijn ogen en ik bibberde oncontroleerbaar. De deken die ik had, had ik over de dampende merrie geslagen en ik had alleen nog mijn slaapzak over waar ik mezelf al had in gewurmd. Met de boomstam als een steun in mijn rug wikkelde ik mijn verkleumde armen om mezelf heen en keek omhoog. Tussen de bladeren door was een glimpje te zien van een donkere sterrenhemel. Met een helder stralende ster precies in mijn blikveld. De glinstering was troostend en scheen zacht om zich heen. Har licht de donkerhemel ophelderen. Nu ik zo alleen was en alle geluiden van het woud waren afgezwakt tot een enkele roep van een eenzame uil, kreeg de doodse stilte iets griezeligs. En ik realiseerde me dat ik eigenlijk nog nooit zo alleen had gevoeld.

Alleen in een enorm woud. Met niemand bij mijn zijde die me kon vertellen dat alles goed kwam.

Maar misschien was dat juist hetgene wat ik nodig had, bedacht ik bij mezelf.

Misschien was dit de enige manier om sterker te worden.

Door eerst geconfronteerd te worden met mezelf.

Emperor of Death | DutchWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu