Hoofdstuk 10

205 19 16
                                    

Die avond kan ik de slaap niet vatten. Mijn moeder slaapt vanavond niet bij me, maar slaapt thuis. Ik vind het niet erg om even alleen te zijn. Zo kan ik goed nadenken over alles wat er de afgelopen tijd is gebeurd.
De felgekleurde gordijnen bedekken de meerderheid van de ramen. Door een klein kiertje verlicht het maanlicht een deel van de kamer. Het maanlicht reflecteert op de metalen kraan die onder de kalkspetters zit. Verder is het donker in de kamer. Nog steeds lig ik alleen op de kamer, geen kamergenoot. Eigenlijk wel fijn, dan hoef ik ook nergens rekening mee te houden. Morgenochtend mag ik eindelijk het ziekenhuis verlaten en dan begint het lange wachten op de uitslag. Wanneer ik denk aan de uitslag krimpt mijn maag ineen. Het idee dat zich een deel van mij in het laboratorium bevind is vreemd. Het is nog vreemder om te bedenken dat onbekenden intens naar het stuk weefsel kijken om te zien of er afwijkingen worden gevonden. Zouden die mensen er überhaupt iets bij denken wanneer ze constateren dat het weefsel afwijkend is. Liggen zij 's nachts wakker? Of zien ze het weefsel niet als een onderdeel van een mens, maar gewoon als een stuk vlees uit de bio-industrie?
Zuchtend draai ik me om en richt ik mijn blik op de gele deur. Door de luxaflex is een vaag lichtschijnsel te zien, afkomstig van de gang. Wat nu als ik kanker blijk te hebben? Als het weefsel wat is onderzocht slecht blijkt te zijn? Heb ik dan nog wel een toekomst? Is het te genezen of zal ik een tragisch einde tegemoet zien, vol met chemokuren en andere vreselijke behandelingen. Toch, als ik nadenk heb ik dat liever dan dat een van mijn vrienden of familie dat zou moeten doormaken. Er is trouwens nog helemaal niks zeker.
Weer draai ik me om, ditmaal ga ik op mijn rug liggen en mijn blik vangt de rookmelder waar een zwak rood lichtje continu knippert.
Ik heb niks te vrezen, ik kom hier uit en ik ga het redden. Ik ben een gelukkige jongen, omgeven met geweldige vrienden en een liefdevolle familie. Het is goed zoals het is.

De volgende ochtend wordt ik gewekt door een verpleegster die ik nog nooit heb gezien.
"Goedemorgen," zegt de vrouw.
Ik kom verward omhoog en wrijf snel in mijn ogen. "Oh, goedemorgen!" zeg ik met mijn zware ochtendstem. Ik steek mijn hand uit om haar de hand te schudden maar ze is druk in mijn dossier aan het bladeren. Haar halflange grijze krullen komen net tot haar schouders en haar rode haarband zit strak in het haar gebonden.
"Oh, het spijt me," zegt ze en ze legt het dossier snel terug in een wit rekje wat aan het bed hangt. Ze steekt haar hand uit en schudt mij de hand.
"Ik heb gelezen dat je zo meteen al naar huis mag. Lekker! Ik zal zorgen dat het ontbijt zo langs wordt gebracht." Ze draait zich haastig om en loopt weg. Ze is helemaal in het wit gekleed; een witte jas, een witte broek en witte Nike gympen.
Ik sla de dekens van me af en werp een blik op mijn knie. De blauwe plek komt steeds verder van de wond af te zitten en verkleurt langzaam geel. Wanneer ik naar de klok kijk merk ik pas hoe vroeg het is. Half zeven. Had die vrouw me nog niet even kunnen laten liggen? Het ontbijt komt vaak pas om zeven uur.
Ik pak de zwarte afstandbediening die naast me op het nachtkastje ligt. Het is duidelijk te zien dat de afstandbediening al vaak is gebruikt. Alles hangt aan elkaar met tape en de cijfers op de knoppen zijn eraf gesleten.
Ik richt de afstandbediening op de televisie en kijk het nieuws. Normaal kijk ik nooit het nieuws, maar ik ben ook niet vaak zo vroeg op. Als ik naar school ga, sta ik meestal rond half acht op. Ik grijp de deken en sla hem weer over me heen. Lekker warm.

"Goedemorgen Brannon," zegt een stem die door de gele deur komt. Die stem herken ik uit duizenden.
"Goedemorgen mam, lekker geslapen?" vraag ik geïnteresseerd. Mijn rechterhand zoekt naar de afstandbediening maar kan deze niet vinden.
"Ja, heerlijk" zegt mijn moeder en ze straalt. Ze ziet er ontspannen uit; haar haren zijn vochtig, waarschijnlijk van het douchen, en ze heeft een ontspannen uitdrukking op haar gezicht. Wanneer ze zich naar me toe buigt om me een zoen te geven ruik ik de vertrouwde geur van haar parfum.
Ze legt haar zwarte schoudertas neer bij mijn voeteneinde en neemt plaats op de grijze stoel naast mijn bed.
"Is er al nieuws wanneer je naar huis mag?" vraagt mijn moeder.
Ik schud mijn hoofd. "Als het goed is snel," zeg ik glimlachend. "Eerst moet ik wachten op mijn ontbijt en als het goed is zou er ook nog iemand komen om een verband om mijn knie te leggen."
"Is goed, jongen. We zien het wel," ze zakt wat onderuit in de grijze stoel om haar dikke buik wat ruimte te geven. Haar ogen staan groot, maar dat komt deels door de mascara die ze er ruimschoots op heeft gesmeerd.
De gordijnen zijn inmiddels opzij geschoven door dezelfde verpleegster die mij vanochtend kwam wekken. De lucht is nog donker maar er zijn amper wolkjes aan de lucht. De zon schijnt net boven het groene landschap.

Een wereld zonder pijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu