Hoofdstuk 29

85 11 22
                                    

"Nu vertel je me wat er aan de hand is," ik smijt het portier van de rode Ford Ka dicht en draai me abrupt om. Ik houd mijn blik steevast op mijn moeder gericht. Ze ziet bleek en haar ogen zijn naar de vloer gericht. Het portier van de bestuurderskant slaat dicht na een duw van mijn moeder. Ze komt naar mij toe gelopen en slaakt een zucht.
"Het spijt me, Bran, maar ik kan hier niks over zeggen." Tegelijkertijd hoor ik een zacht geluid en daaropvolgend zie ik twee rode lichten die kort na elkaar flitsen. Mijn moeder heeft de auto op slot gezet. De hand van mijn moeder vindt zich een weg naar mijn schouder en houdt daar halt. De greep voel ik langzaamaan verstevigen.
"Kijk me alsjeblieft aan, Bran," zegt mijn moeder smekend. Ik richt mijn blik wederom naar mijn moeder terwijl ik de neus van mijn linkerschoen tegen de grond aan schop. De ogen van mijn moeder staan verdrietig, haast angstig. Ze likt een aantal keer over haar droge lippen en veegt met haar rechterhand over haar hoofd.

"Mam?" vraag ik voorzichtig, ik leg mijn hand achter haar rug. "Gaat het wel?" Ik krijg een vreselijk voorgevoel. Mijn moeder ziet spierwit en het lijkt wel alsof het lopen haar moeite kost. "We zijn er bijna, mam. Nog eventjes volhouden." Ik ben al mijn woede totaal vergeten. Het gaat nu om mijn moeder. Haar bruine haren zitten vastgeplakt in het glanzende zweet dat op haar voorhoofd parelt. Haar borstkas schiet wild heen en weer en haar ademhaling klinkt zwaar.

"Mam!" Mijn ogen worden groot en ik kijk wild om mij heen. Het lijkt wel uitgestorven, er is niemand te bekennen, alleen een aantal auto's enkele honderden meters verderop. Ik kon het niet bevatten, juist op het moment dat je mensen nodig had, waren ze er niet. Misschien was dit wel het moraal van het leven.

"We zijn er bijna," fluister ik bemoedigend in mijn moeders oor. Haar gezicht is helemaal doorweekt van het zweet, evenals haar hals. Er tekenen zich bij de hals donkergrijze plekken af van haar lichtgrijze shirt. Mijn moeder kreunt zacht als we bij de voordeur zijn aangekomen.
Terwijl ik met mijn linkerarm mijn moeder ondersteun, probeer ik met mijn rechterarm de sleutel in het bronskleurige slot te steken. Het lukt niet. Ik schraap met mijn zilveren sleutel, prachtig lange krullen van de bronze lak eraf. Ik probeer het nogmaals, ditmaal hoor ik de geruststellende klik van het slot dat open gaat. Ik schop stevig met mijn zwarte schoen tegen de zware klemmende deur. Onder een luid gekraak zwaait de deur open.

Ik merk dat ik steeds meer kracht moet zetten om mijn moeder overeind te houden. Haar gewicht drukt als een juk op mijn schouders. Elke stap die we zetten, voelt voor mij als een overwinning. Mijn blik is continu gericht op mijn moeder. Haar ogen lijken weg te draaien en haar bovenste oogleden lijken steeds verder te zakken. Ik voel hoe de paniek mij bij de keel grijpt, het lijkt wel alsof mijn adem mij word ontnomen.
"Mam, alsjeblieft. Zeg iets. Het spijt mij," ik fluister het haast, al mijn kracht is op. "Alsjeblieft," ik smeek haar om weer de levendige moeder te worden, mij te knuffelen, maar ze doet het niet. In plaats van weer de oude te worden, stort ze neer. De klap klinkt dof. Ze valt met haar hoofd op het parket. Spetters zweet vliegen van haar gezicht af en bloed vermengt met speeksel loopt uit haar mond.

Ik sta aan de grond genageld, kan niks meer uitbrengen, alleen maar kijken. Mijn moeder ligt op de grond, met haar bruine haren verspreid over het parket en haar armen naar voren. Haar buik zit strak in het grijze shirt geklemd en rust op de vloer. Ik wil schreeuwen, roepen, bellen, maar ik krijg mij niet in beweging. Het lijkt wel alsof de vloer is gemaakt van drijfzand. Mijn voeten voelen zwaar aan. Ik wil om hulp roepen, maar een strop om mijn keel voorkomt dat. Mijn gedachten zijn niet te stoppen. Ik ben bang, bang om mijn moeder te verliezen, bang dat het mijn schuld is. Juist nu zou ik nuchter moeten kunnen nadenken, maar het lijkt onmogelijk. Ik ben bang om haar kwijt te raken, net zoals Joram en Daniël.

Langzaam zet ik stappen richting de eikenhouten ladekast, waar de telefoon op staat. Het lijkt alsof ik in een film zit. Dit kan niet echt gebeuren, dit moet een droom zijn. Mijn hand reikt naar de grijze telefoon. Wanneer ik de telefoon in mijn handen heb, voelt het alsof mijn vingers zich in de ijzige kou hebben bevonden. Het intoetsen van de nummers kost mij moeite. Uiteindelijk weet ik de nummers in te toetsen en houd ik de hoorn aan mijn oor. Het snerpende geluid van de pieptonen snijden in mijn hoofd. Mijn moeder is nog geen seconde aan mijn blik ontsnapt. Ze ligt nog steeds precies hetzelfde.

Een wereld zonder pijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu