Hoofdstuk 15

171 20 26
                                    

De volgende morgen wordt ik wakker gemaakt door Ties die vrolijk boven mijn bed staat te glimlachen.
"Goedemorgen Brannon! Vandaag komt de arts bij je langs maar eerst natuurlijk een overheerlijk ontbijtje." Ties werpt een vrolijke blik op mij. Ik snap niet dat hij al zo energiek is op de vroege ochtend.
"Huh, wat?" zeg ik terwijl ik met beide handen over mijn ogen wrijf. De helft van wat Ties heeft gezegd is me alweer ontschoten.
"Welke boterhammen je wilt en wat je erop wil," zegt Ties zuchtend. Zijn glimlach is nog geen seconde van zijn gezicht geweest in de tijd dat hij hier binnenkwam. Zijn diepblauwe ogen kijken mij vriendelijk aan.
"Doe maar wat. Bruin brood met iets van vlees is goed," ik klink tot mijn eigen ergernis lichtelijk geïrriteerd. Waarom doe ik nou zo? Ties is juist zo vrolijk, maar misschien daarom ook. Hij is te vrolijk voor de vroege ochtend.
Ties laat zich niet kennen en knikt mij vriendelijk toe. Zijn dunne benen die duidelijk te zien zijn door de strakke, witte broek die hij draagt, komen in beweging en lopen naar de metalen trolley die zich achter de dubbele deur bevind. Enkele tijd later loopt Ties weer vrolijk naar mijn bed toe. In zijn hand heeft hij een plastic crèmekleurig dienblad, die gevuld is met een groot wit bord waar twee bruine boterhammen op liggen. Verder is er een glaasje sinaasappelsap bij gezet. Het metalen bestek is slordig neergelegd naast het bord. Om het bestek zit een blauw papieren servetje. Ik bedank Ties nog vriendelijk maar hij staat alweer vrolijk achter de trolley in de gang. Op weg naar de volgende kamer, om daar een nieuwe patiënt te vervelen.

Net wanneer ik mijn ontbijt op heb gegeten en het dienblad op mijn nachtkastje neerzet komen er drie mensen binnen. Alle drie volstrekte vreemden.
"Goedemorgen," zegt de voorste man die binnen komt lopen. De man heeft lichtgrijze krullen op zijn hoofd die vrolijk op en neer dansen bij elke stap die hij zet. Twee relatief jonge vrouwen lopen achter hem aan. De hakken van de vrouwen klinken gedempt op de blauwe ziekenhuisvloer.

"Hallo, Peter Huygens," zegt de man kordaat. Zijn stem klinkt echter vriendelijk en zijn zachte gezichtsuitdrukking versterkt dit. De vaalblauwe ogen achter zijn ronde montuur kijken mij recht aan. Het ronde gezicht versterkt de vriendelijke uitdrukking.
"Brannon," zeg ik terwijl ik hem de hand schudt. Ik knik hem toe en ga automatisch rechter zitten op mijn bed.
"Goed, Brannon. Zoals je weet ben je hier opgenomen om zo snel mogelijk aan de chemotherapie beginnen. Deze staat vanmiddag ingepland, maar daar heb je gisteren met dokter Pietersen nog over gesproken," glimlacht hij me vriendelijk toe. Ik knik weer. Het gesprek gisteren heb ik met mijn oude arts gevoerd, maar hij is niet gespecialiseerd in kanker dus vandaar dat ik nu een nieuwe arts heb. Hij ziet er vriendelijk uit en hij klinkt aardig dus ik heb er wel vertrouwen in. De arts pakt zijn rode stropdas beet en trekt deze nog strakker tegen zijn keel aan. Het verbaast me dat die man nog adem kan halen.
"Had je verder nog vragen?" stelt de arts na een kort, deftig kuchje.
"Nee, alles is verder duidelijk. Dokter Pietersen heeft me ook al voorbereid," zeg ik terwijl ik de lade van het nachtkastje open en er twee blauwe boekjes uit haal. Zwierend laat ik ze zien aan dokter Huygens. Hij glimlacht me vriendelijk en schudt me weer de hand. Zijn hand voelt warm en de geur van desinfectiemiddel is duidelijk aanwezig.
"Goed, dan ga ik weer. Mochten er toch wat vragen zijn, dan kun je ze altijd hier stellen op de afdeling."
"Bedankt voor de informatie. Ik wacht de behandeling af. Je weet je van te voren toch nooit wat je precies kan verwachten," zeg ik opgewerkt.
"Dat is ook zo. Je bent een verstandige jongen, Brannon," zegt de dokter wanneer hij bij de eerste deur staat. De vrouwen lopen er verlegen achteraan. Ze knikken me snel even toe maar lopen dan hun arts achterna.

Wanneer ik weer alleen op de kamer zit, lach ik om het beeld. De arts met twee assistenten erachteraan huppelend. Dat beeld zet ik echter snel weer uit mijn hoofd als ik mijn mobieltje hoor. Snel pak ik het ding van de witte vensterbank en neem op. Het is Lars.
"Bran," de stem van Lars klinkt anders dan normaal. De energie en opgewektheid die hij vrijwel altijd in zijn stem heeft zitten, is verdwenen.
"Alles goed?" vraag ik meteen. Ik voel meteen een vreemd soort spanning in mijn onderbuik. Ik maak me zorgen om Lars.
Lars negeert mijn vraag en gaat verder met zijn verhaal. "Kan ik aan het eind van de middag langskomen?"
"Natuurlijk, maar Lars," er valt een stilte. Een stilte waarin ik moet nadenk wat ik wil gaan zeggen, want ik wil eigenlijk zoveel zeggen en meer nog, wil vragen. Toch komt er een simpele vraag uit.
"Gaat alles écht goed?"
"Ik zie je aan het einde van de middag, Brannon," zegt Lars en hij hangt dan op. Ik vertrouw het voor geen meter. Lars is niet in zijn normale doen. Wat moet ik doen? Het liefst zou ik nu linea recta het ziekenhuis ontvluchten en Lars gaan opzoeken, maar dat kan niet. Ik zit vanmiddag aan die rottige chemo. Ik zucht en plof neer op het bed. Ik laat mijn hoofd in mijn handen vallen en zet de nagels van mijn vinger zacht in mijn hoofdhuid.

Een wereld zonder pijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu