Hoofdstuk 14

153 21 19
                                    

Zwijgend zit ik in de auto en kijk ik uit het raam. Het in mist gehulde landschap vliegt aan mijn ogen voorbij. Voor een moment sluit ik mijn ogen en denk ik na over de toekomst. Niks is meer hetzelfde, maar ergens wel. Hoe dan ook, ik ga deze strijd aan. Ik heb me nog nooit door iemand laten tegenhouden, dus die kanker in mijn been zal mij ook niet kunnen stoppen.

"Zo, we zijn er," zegt mijn moeder even later. Met haar rechterhand draait ze de autosleutel om in het contact. Na een kort gepruttel valt de motor uit. Wanneer ik de deur open snuif ik de heerlijke garagegeur op; motorolie vermengd met uitlaatgassen. Ik trek mijn jas aan, ondanks dat het in de garage enorm warm is. Het scheelt weer met spullen die ik mee moet nemen. Van de arts kreeg ik te horen dat ik werd opgenomen op de afdeling oncologie omdat ze zo snel mogelijk wilden beginnen met chemotherapie. Mijn moeder had een brochure van het internet afgehaald, boordevol informatie. Het is lief dat ze daaraan had gedacht, maar ik wilde het liever niet weten.

"Moet ik je helpen?" vraagt mijn moeder en ze glimlacht kort naar mij. De spanning is ondanks de glimlach van haar gezicht af te lezen. Haar ogen staan treurig en ze slaakt een korte zucht.
"Vind je het spannend, mam?" Ik slaag erin om mijn stem niet te laten trillen en ik glimlach terug.
"Natuurlijk, ik hoop gewoon dat alles goed gaat." Ze loopt naar mij toe en sluit met een behendige klik op de kleine afstandbediening haar auto af. Twee rode lichten knipperen snel achter elkaar en verlichten de donkere hoek waar de auto geparkeerd staat.
"Natuurlijk gaat alles goed, de medische wetenschap weet wat hij doet," zeg ik en ik geloof er ook echt in. De medische wetenschap is in tegenstelling tot vroeger zo veel verbeterd. Vaak hoeven kankerpatiënten niet eens meer te sterven, alleen wanneer ze uitzaaiingen hebben is de kans groot. Ik grijp de twee bruine koffers vast en wil richting de ingang van het ziekenhuis lopen, maar dan pakt mijn moeder me vast van achteren. Ze gaat met haar hand door mijn warrige bruine haar en drukt mij stevig tegen haar aan. Mijn wang ontmoet de zachte stof van haar lichtgrijze t-shirt en ik snuif de geur op van haar lichtzoete parfum. De geur die zo vertrouwd aanvoelt, die mijn moeder altijd op heeft gehad. Vroeger, als ik verdrietig was of als ik pijn had, kwam ze naar me toe om me te omhelzen. Als ik alleen al haar parfum rook, wist ik dat ik niet meer bang hoefde te zijn. Ik wil weer terug in die tijd, de tijd zonder angsten. Als je een kind bent lijkt alles zo goed. De wereld zat niet vol gevaren. Zolang je familie om je heen had, was je veilig.
Mijn moeder is de eerste die de omhelzing onderbreekt. "Kom, we moeten gaan. Anders komen we nog te laat."

Voorzichtig stap ik door gigantisch grijze draaideur. Het glas van de draaideur zit vol met vettige handafdrukken, aan de afmetingen te zien zijn het voornamelijk kleine kinderen geweest die zich tegen het glas hebben aangedrukt. De hal is gigantisch, het plafond is tientallen meters hoog met enorme lampen die eraan hangen. De witte lampen hangen aan dikke zwarte draden om het gewicht van de lamp te kunnen dragen. Tegenover mij staat een lange houten balie met verschillende afdelingen die gescheiden zijn door bordjes die aangeven waarvoor de balie dient. Voor elke balie staan een aantal donkere stoelen. Wanneer ik samen met mijn moeder richting de opnamebalie loop, ruik ik de bekende ziekenhuisgeur; de geur van desinfecterende middelen. De oudere man die achter de balie zit knikt ons vriendelijk toe.
"Goedemorgen, u bent?" vraagt hij terwijl hij in een voorovergebogen houding richting zijn bureaustoel loopt.
"Brannon Foster," antwoord ik beleefd. Glimlachend kijkt mij moeder mij trots aan. Haar ogen sprankelen en ze legt haar hand voor enkele seconden op mijn rug. Ik kijk haar dankbaar aan, het feit dat ze me steunt vind ik mooi om te zien. Ik heb altijd al geweten dat ik een geweldige moeder had, maar onder deze omstandigheden wordt het des te meer duidelijk.
"Brannon Kaiden Foster?" vraagt de man die inspannend naar het felle computerscherm kijkt. De glazen van zijn bril weerspiegelen het witte computerscherm.
"Geboortedatum is 20 april 1998?" De man vraagt het niet onvriendelijk, maar het is duidelijk aan hem te merken dat dit routinewerk voor hem is.
"Dat klopt," zeg ik wederom beleefd. Mijn blik glijdt naar de kinderpoli waar ik de vorige keer naar binnen ben geweest. De deuren naar de poli zijn kleurrijk vormgegeven met veel decoraties.

Een wereld zonder pijnWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu